Twents Carmel College

Paragraaf 3.1 - Ijs, water, waterdamp

3.1 - IJs, water, waterdamp
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

3.1 - IJs, water, waterdamp

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen van paragraaf 3.1
  • Je kunt de drie fasen van water herkennen in de praktijk.
  • Je kunt de drie fasen waarin water kan voorkomen beschrijven met het deeltjesmodel. 
  • Je kunt met het deeltjesmodel verklaren waarom ijs en veel andere vaste stoffen een kenmerkende kristalstructuur hebben. 
  • Je kunt uitleggen wat cohesie en adhesie zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Introductie
Regen, sneeuw, mist, hagel, rijp en dauw zien er heel verschillend uit. Regen bestaat uit doorzichtige druppels, sneeuwvlokken zijn wit en donzig, mist is een dichte grijze nevel enzovoort. Toch gaat het bij al deze weersverschijnselen om dezelfde stof: water.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Vast, vloeibaar en gasvormig
Water komt in de natuur voor: 
• als vaste stof: ijs; 
• als vloeistof: (vloeibaar) water; 
• als gas: waterdamp. 
De drie toestanden waarin je water (en andere stoffen) kunt tegenkomen, noem je fasen.

Slide 6 - Tekstslide

gas
vaste stof
vloeistof

Slide 7 - Sleepvraag

De lucht die je uitademt, bevat vrij veel waterdamp. Waterdamp kun je niet zien. Dat merk je als je tegen een koude ruit ademt. De waterdamp in je adem koelt af tegen het koude glas en condenseert. Op het glas verschijnen kleine waterdruppeltjes: de ruit beslaat. Die kleine waterdruppeltjes zie je ook als je bij koud weer uitademt. Voor je mond verschijnt dan een nevelwolkje.

Slide 8 - Tekstslide

Maak de zin kloppend.
IJs en waterdamp bestaan uit...…………………...

Slide 9 - Open vraag

Maak de zin kloppend
IJs is de ……………………...…..fase van water.

Slide 10 - Open vraag

Soorten neerslag
Bij het woord neerslag denk je waarschijnlijk het eerst aan regen, sneeuw en hagel. Maar er zijn meer soorten neerslag. 
Dauw bestaat uit kleine waterdruppeltjes. ’s Ochtends kunnen grassprieten en bladeren kletsnat zijn door de dauw. 
Rijp bestaat uit enorme aantallen kleine ijskristallen. Rijp kan boomtakken en grassprieten prachtig wit maken. 
IJzel is zeer koude regen die bevriest als hij de bevroren grond raakt (zie figuur). Het ijslaagje dat zo ontstaat, is altijd doorzichtig. Het kan straten en wegen spiegelglad maken.

Slide 11 - Tekstslide

vast 
vloeibaar 
hagel
sneeuw
regen
rijp
dauw
ijzel

Slide 12 - Sleepvraag

Hoe heet de neerslag die je in de zomer 's ochtends op bomen en planten kunt vinden?
A
ijzel
B
dauw
C
regen
D
rijp

Slide 13 - Quizvraag

Neerslag komt in twee toestanden voor: vast en vloeibaar.
Bij welke soorten neerslag is het water vloeibaar?
A
dauw
B
sneeuw
C
regen
D
rijp

Slide 14 - Quizvraag

Nevel
Als het buiten mistig is, kun je niet ver kijken. Mist is goed zichtbaar en kan dus niet uit waterdamp bestaan, want waterdamp is ontzichtbaar. Mist bestaat uit kleine druppeltjes vloeibaar water die in de lucht zweven. Dat noem je een nevel. Doordat de waterdruppeltjes zo klein zijn, kunnen ze blijven zweven. Vaak wordt de naam ‘waterdamp’ gebruikt voor een nevel. Maar dat is dus niet juist. Een nevel bestaat niet uit gasvormig water, maar uit vloeibaar water. Een nevel van hete waterdruppeltjes wordt vaak ‘stoom’ genoemd. Ook dat is niet juist. Stoom is hete waterdamp. Stoom is dus ook gas dat je niet kunt zien.

Slide 15 - Tekstslide

Corrine zegt: “Het wolkje dat je ziet als je uitademt bij koud weer, bestaat uit waterdamp.”
Robin zegt: “Het wolkje dat je ziet als je uitademt bij koud weer, bestaat uit waterdruppeltjes.”
Wie heeft gelijk?
A
Ze hebben geen van beide gelijk
B
Alleen Corine heeft gelijk
C
Alleen Robin heeft gelijk
D
Ze hebben allebei gelijk

Slide 16 - Quizvraag

Als het buiten koud is en je ademt uit, ontstaat er een nevelwolk. Geef op de foto aan waar veel waterdamp waar is gecondenseerd in nevel .

Slide 17 - Sleepvraag

Als je water kookt, ontstaan waterdamp en nevel. 
Geef op de foto aan waar veel waterdamp is.

Slide 18 - Sleepvraag

Aike zegt: “Waterdamp is een gas.”
Joyce zegt: “Waterdamp bestaat uit waterdruppeltjes.”
Wie heeft gelijk?
A
Ze hebben allebei gelijk
B
Alleen Alke heeft gelijk
C
Alleen Joyce heeft gelijk
D
Ze hebben geen van beide gelijk

Slide 19 - Quizvraag

Kristallen
Sneeuw bestaat uit kristallen: het is een vaste stof. Die kristallen hebben allerlei mooie vormen. In al die verschillende vormen kun je dezelfde zeshoekige structuur herkennen. Deze kristalstructuur is kenmerkend voor sneeuw.Elke vaste stof heeft een eigen kenmerkende kristalstructuur.

Slide 20 - Tekstslide

Kleine en grote kristallen 
Kristallen kunnen microscopisch klein zijn, maar ook centimeters groot. Een stuk bergkristal bestaat uit grote kristallen die aan elkaar zijn vastgegroeid. De kristalstructuur kun je met het blote oog goed zien 

Slide 21 - Tekstslide

Sneeuw bestaat uit ijskristallen.
Wat is kenmerkend voor deze ijskristallen?
A
Ze zijn allemaal even groot
B
Ze zijn stervormig
C
Ze hebben zeshoekige structuur
D
Ze hebben een onregelmatige structuur

Slide 22 - Quizvraag

Er bestaan zout-, suiker- en ijskristallen.
Welke kenmerk hebben deze kristallen gemeen?
A
Alle kristallen zijn de vaste fase van een stof
B
Alle kristallen zijn gemaakt van dezelfde stof

Slide 23 - Quizvraag

Welke van de volgende beweringen over sneeuw is waar?
A
alle sneeuwvlokken hebben een verschillende zeshoekige structuur
B
Sneeuw bestaat uit kleine kristallen
C
Een sneeuwvlok is alleen door een vergrootglas te zien

Slide 24 - Quizvraag

kenmerkende regelmatige structuur van veel vaste stoffen
De drie toestanden waarin je stoffen kunt tegenkomen. vaste stof, vloeistof en gas. 
toestand waarbij een stof gasvormig is. 
Waterdamp bijvoorbeeld staat uit water in de gasvormige toestand. 
toestand waarin een stof zich kan bevinden. IJs bestaat bijvoorbeeld uit water dat in een vaste toestand bevindt. 
druppels of ijskristallen die door de weersomstandigheden ontstaan. 
zeer koude regen die bevriest als hij de bevroren grond raakt. 
toestand waarbij een stof vloeibaar is.
vloeistof
kristalstructuur
gas
vaste stof
neerslag
ijzel
fasen 

Slide 25 - Sleepvraag

Deeltjesmodel

Slide 26 - Tekstslide

Deeltjesmodel
Vaste stoffen: kristalstructuur, vast plek van de deeltjes

Vloeistoffen: deeltjes bewegen door elkaar, blijven wel samen

Gassen: deeltjes bewegen ver van elkaar en verspreiden zich

Slide 27 - Tekstslide

Cohesie
Deeltjes  van dezelfde stof trekken elkaar aan. Dat is de reden dat ze bij elkaar blijven. Bijvoorbeeld een blokje metaal of een waterdruppel. Deze aantrekkingskracht heet: cohesie.

In vaste stoffen is deze cohesie groter dan in vloeistoffen. Dit verklaart ook waarom vaste stoffen een vaste vorm hebben. In gassen is de cohesie het kleinst.

Slide 28 - Tekstslide

Adhesie
Ook deeltjes van verschillende stoffen trekken elkaar aan. Bij sommige stoffen sterker dan bij andere. Deze aantrekkingskracht heet adhesie.

Slide 29 - Tekstslide

cohesie
adhesie
een waterdruppel hangt aan een tak
sneeuw heeft een kristalstructuur
een spons zuigt water op
een regendruppel heeft een ronde vorm

Slide 30 - Sleepvraag

Einde!

Slide 31 - Tekstslide