Twents Carmel College

Logistiek H6 | Hoeveel artikelen houd ik op voorraad?

Logistiek H6 | 
Hoeveel artikelen houd ik op voorraad?
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Logistiek H6 | 
Hoeveel artikelen houd ik op voorraad?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat ga je leren?
  • Begrippen die voor de voorraad belangrijk zijn
  • Voorraadberekeningen maken
  • Inventariseren
  • Voorraadbeheer toepassen
  • Bestellen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorraadbeheer
Elk magazijn van een (web)winkel of groothandel heeft een voorraad. De voorraad is het totale aantal artikelen in het bedrijf, dus zowel in het magazijn als in de verkoopruimte.


Voorraadbeheer= betekent dat je zorgt dat er precies genoeg artikelen in het bedrijf zijn. Daarom houd je bij welke artikelen het bedrijf binnenkomen en uitgaan. Dit heet voorraadadministratie.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De verschillende voorraden
1. Economische voorraad = de voorraad die beschikbaar is voor verkoop. 

Hoe bereken je de economische voorraad?
= technische voorraad (aanwezige voorraad) + bestelde (maar nog niet binnengekomen) artikelen - verkochte (maar nog niet afgeleverde) artikelen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De verschillende voorraden
2. Technische voorraad = de voorraad die in het bedrijf aanwezig is. Dit noemen we ook wel geïnventariseerde voorraad of de werkelijke voorraad.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De verschillende voorraden
Daarnaast moet je rekening houden met:

3. Maximumvoorraad = de voorraad van een artikel mag niet groter zijn dan de maximumvoorraad. Dit is dus de maximaal aanwezige voorraad van een artikel.

4. Minimumvoorraad = de voorraad van een artikel die minimaal aanwezig moet zijn. Komt de voorraad van een artikel onder het minimum, dan moet je bijbestellen.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorraad en kosten
Het aanhouden van een voorraad kost geld. Een bedrijf moet de voorraad ergens opslaan, dat kost geld. 


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschillende kosten
  1. Rentekosten = zijn de kosten die je betaalt over het geldbedrag dat je leent om nieuwe voorraden te kopen. 

  2. Risicokosten = zijn kosten die ontstaan als artikelen worden gestolen of stukgaan. Andere risicokosten zijn: prijsdaling, veroudering, verspilling van een artikel.

  3. Ruimtekosten = zijn de kosten die je maakt voor het opslaan van artikelen in het magazijn. Denk aan verlichting, verwarming, huur en onderhoud.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bestelkosten
Naast rente, risico en ruimtekosten brengt de voorraad nog andere kosten met zich mee. Aan de hele inkomende en uitgaande goederenstroom zijn kosten verbonden, zoals personeelskosten en vrachtkosten. Je noemt dit soort de bestelkosten.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inventariseren
= Tellen van de werkelijke voorraad. Dit noemen we ook wel balansen.
Waarom?
  • Balans opmaken (elk jaar wettelijk verplicht)
  • Derving vaststellen en administratieve voorraad corrigeren
  • Assortiment beoordelen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Administratieve voorraad
= de voorraad die je volgens de administratie 
zou moeten hebben. 
Meestal is de technische voorraad iets kleiner 
dan de administratieve voorraad. 
Dat komt doordat artikelen stukgaan 
of gestolen worden. 

Derving = administratieve voorraad - technische voorraad

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Artikelen bestellen
Bij het bestellen van artikelen moet je rekening houden met =
  • Moment waarop je bestelt
  • Hoeveelheid die moet worden besteld
  • Frequentie waarmee je bestelt (aantal keren)
  • Bestelkosten 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer moet je bestellen?
= bestelmoment, orderpunt of bestelniveau. Hangt af van:
  • Verkoopfrequentie (bijv. zonnebrand)
  • Levertijd (je moet namelijk optijd bestellen)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een automatisch bestelsysteem bepaalt het bestelmoment automatisch, maar je kunt het bestelmoment ook berekenen.
-

-

Bestelmoment = levertijd x dagafzet + gewenste voorraad

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Janis moet nieuwe skippyballen bestellen. Ze doet dit als de voorraad 7 stuks is. De levertijd van de skippyballen is 4 dagen, de dagafzet is 1 skippybal per dag en de gewenste voorraad is 3 skippyballen.

bestelmoment = 4 x 1 + 3 = 7 stuks.
Dit betekent dat je de skippyballen bijbesteld als de voorraad 7 stuks is.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel bestel je?
Je weet nu wanneer je wilt bestellen. Dan is het tijd om te bepalen hoeveel je wilt bestellen, de bestelgrootte.
Je berekent de bestelgrootte aan de hand van de volgende gegevens:
Besteleenheid, levertijd, dagafzet, gewenste voorraad en aanwezige voorraad op het bestelmoment.


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gemiddelde voorraad
Om te voorkomen dat je te veel of te weinig bestelt, moet je weten wat de gemiddelde voorraad is. De gemiddelde voorraad is de gemiddelde hoeveelheid artikelen die in een bepaalde periode in voorraad is. 

Beginvoorraad = de hoeveelheid artikelen die in voorraad is aan het begin van de aangegeven periode.
Eindvoorraad = de hoeveelheid artikelen die in voorraad is aan het einde van een aangegeven periode.
Gemiddelde voorraad = de gemiddelde hoeveelheid artikelen die in een bepaalde periode in voorraad is.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formule gemiddelde voorraad


Gemiddelde voorraad = beginvoorraad + eindvoorraad 
                                                  2

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld bestelgrootte

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Omzetsnelheid
= Het aantal keren per periode dat de voorraad wordt verkocht.

Omzetsnelheid =  _____afzet_________
                                  gemiddelde voorraad

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld omzetsnelheid
Bij Speeljijook.nl zijn de afgelopen maand 97 bellenblazen verkocht. Gemiddeld zijn er 35 stuks bellenblaas op voorraad.
Wat is de omzetsnelheid?
omzetsnelheid = afzet : gemiddelde voorraad
omzetsnelheid = 97 : 35 = 2,77 keer

De hele voorraad bellenblaas wordt dus bijna 3 keer per maand verkocht

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak nu de volgende opdrachten op bladzijde 142:
  • Opdracht 14 tot en met 19

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.4 Hoe bestel ik?
Je kunt op verschillende manieren bestellen, namelijk via een:
  • Bestelformulier
  • Order- entrysysteem
  • Automatisch bestelsysteem
  • Website

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Bestelformulier
Intern bestelformulier = een formulier waarop je schrijft welke artikelen besteld moeten worden. 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Order- entrysysteem
= handcomputer met een leespen om artikelen te scannen

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Automatisch bestelsysteem

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Website
Bij steeds meer leveranciers kun je 
bestellen via een website. 
Ook kun je via die site bijhouden 
of je bestelling al is verwerkt.


Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is inventariseren?
A
Artikelen bestellen
B
Voorraad tellen of balansen
C
Nagaan wat je moet bestellen
D
Bedenken welke artikelen je wilt verkopen

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noemen we het bijhouden welke artikelen binnenkomen en uitgaan?
A
Inventariseren
B
Balansen
C
Voorraadadministratie

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorraad telefoons = 10
Verkocht = 5
In bestelling = 6
Hoe groot is de economische voorraad nu?
A
10
B
21
C
5
D
11

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Economische voorraad =
A
Technische voorraad + besteld - verkochte
B
levertijd x dagafzet + gewenste voorraad
C
de werkelijke voorraad
D
de ijzeren voorraad

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorraad en kosten. Welke kosten kennen we?
A
Rente, risico en bestelkosten
B
rente en huurkosten
C
rente, risico, ruimte en bestelkosten
D
Bestelkosten

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn meer mobiels op voorraad dan wat de computer aangeeft. Waarvan is hier sprake?
A
De technische voorraad is kleiner dan de administratie voorraad
B
De technische voorraad is groter dan de administratie voorraad
C
De administratieve voorraad is groter dan de technische voorraad
D
De administratieve voorraad is kleiner dan de technische voorraad

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sabina en Ferhaan hebben een kleding winkel, Sheraan. De voorraadgegevens zijn:
1 januari: €200.000
31 december: €300.000
Hoe groot is de gemiddelde voorraad?
A
€200.000
B
€300.000
C
€250.000
D
€500.000

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op welke manieren kun je bestellen?

Slide 38 - Open vraag

Je kunt bestellen op de volgende manieren:
- bestelformulier
- order entrysyteem
- automatisch bestelsysteem
- website
De afzet is 100 en de gemiddelde voorraad is 150. Wat is de omzetsnelheid?
A
100
B
150
C
0,67
D
1,5

Slide 39 - Quizvraag

100 / 150 = 0,67
Een ander woord voor de minimumvoorraad is:
A
Ijzeren voorraad
B
Werkelijke voorraad
C
Administratieve vooraad
D
Technische voorraad

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twan gaat de gemiddelde voorraad berekenen van zijn trainingspakken. Hij heeft de volgende gegevens:
1 januari €100.000 - 1 april €130.000 - 1 juli €150.000 - 1 oktober €100.000 - 31 december €200.000

Slide 41 - Open vraag

0,5 x 100.000 + 130.000 + 150.000 + 100.000 + 0,5 x 200.000 = 530.000 / 4 = €132.500
kwartaal 1: 100.000. kwartaal 2: 150.000. kwartaal 3: 100.000. kwartaal 4: 200.000. Wat is de afzet?
A
550.000
B
300.000
C
150.000
D
100.000

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies