Twents Carmel College

persoonlijk voornaamwoord en voorzetsels in 1e, 3e en 4e

Persoonlijk voornaamwoord & voorzetsels
in 1e, 3e en 4e naamval
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2-4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Persoonlijk voornaamwoord & voorzetsels
in 1e, 3e en 4e naamval

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer? Schrijf het hele rijtje op (voorbeeld: ich-mir-mich)

Slide 3 - Open vraag

Schrijf de voorzetsels die bij de 4e naamval horen op. Eerst in het NL, dan in het Duits (voorbeeld door-durch)

Slide 4 - Open vraag

Weet je niet meer hoe het zit?

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Ich spiele ....... (tegen hem)
A
gegen er
B
gegen ihm
C
gegen ihn

Slide 7 - Quizvraag

......... (door hen) wird mein Zimmer gemütlich
A
durch sie
B
durch ihnen

Slide 8 - Quizvraag

....... (voor wie) ist der Spiegel?
A
für wer
B
für wen
C
für wem

Slide 9 - Quizvraag

......... (zonder jou) möchte ich hier nicht wohnen.
A
ohne du
B
ohne dir
C
ohne dich

Slide 10 - Quizvraag

Ich liebe meine Katze und kümmere mich gern ......... (om haar)
A
um Sie
B
um Ihnen
C
um ihnen
D
um sie

Slide 11 - Quizvraag

Der Sturm kommt nicht ........ (tot jullie)
A
bis ihr
B
bis euch

Slide 12 - Quizvraag

Nu ga je zelf invullen

Slide 13 - Tekstslide

Ist das Buch ...... (voor ons)?

Slide 14 - Open vraag

Haben Sie einen Stuhl ......... (voor mij)

Slide 15 - Open vraag

Der Bauernhof ist so leer ...... (zonder haar)

Slide 16 - Open vraag

........ (tegen wie) spielt die Mannschaft?

Slide 17 - Open vraag

......... (door jullie) habe ich die Prüfung geschafft

Slide 18 - Open vraag

Es geht nicht ........ (om jou), sondern ....... (om mij)

Slide 19 - Open vraag

Wenn du
Fragen hast,
stell sie
im Chat.

Slide 20 - Tekstslide

stappenplan
voorzetsel in de zin? welke naamval hoort daarbij?
geen voorzetsel, dan ontleden (onderwerp = 1e, lijdend voorwerp = 4e en meewerkend voorwerp = 3e)

Slide 21 - Tekstslide