In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Examentraining
Erfelijkheid
Slide 1 - Tekstslide
Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel
fenotype niet
B
genotype niet
fenotype wel
C
genotype niet
fenotype niet
D
genotype wel
fenotype wel
Slide 2 - Quizvraag
Welke uitspraak over genotype en fenotype klopt het best?
A
Het fenotype komt voort uit het genotype.
B
Het genotype komt voort uit het fenotype.
C
Het fenotype komt voort uit het genotype en milieuinvloeden.
Slide 3 - Quizvraag
Ontstaat het fenotype door het genotype?
A
ja
B
nee
Slide 4 - Quizvraag
Heeft een vlo hetzelfde fenotype als de pop waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
hetzelfde fenotype en genotype
D
verschillende genotype en fenotype
Slide 5 - Quizvraag
Het uiterlijk van een organisme noemen we
A
Genotype
B
Fenotype
Slide 6 - Quizvraag
Chromosomen
In de celkern van elke cel
Mens: 46 chromosomen (= 23 paar)
Chromosomen bevatten de erfelijke eigenschappen (genotype)
Slide 7 - Tekstslide
Geslachtschromosomen
Man: XY
Geslachtscellen: X of Y
Vrouw: XX
In geslachtscellen X
Slide 8 - Tekstslide
genen
gedeelte van het chromosoom dat staat voor een erfelijke eigenschap.
Je hebt altijd 2 genen van een eigenschap, 1 van je vader en 1 van je moeder.
Slide 9 - Tekstslide
Uit welke stof bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Genen
C
Mutaties
D
Draden
Slide 10 - Quizvraag
Een chromosoom bevat:
A
Één gen
B
Meerdere genen
C
Één of meerdere genen, afhankelijk van het chromosoom
Slide 11 - Quizvraag
2 gelijke allelen (genen) voor een eigenschap noemen we:
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief
Slide 12 - Quizvraag
Twee verschillende allelen (Genen)voor een eigenschap is
A
homozygoot
B
heterozygoot
C
co-dominant
D
onvolledig dominant
Slide 13 - Quizvraag
Als uit een rode en een witte plant, roze planten ontstaan, dan is de overerving?
A
intermediair
B
recessief
C
homozygoot
D
heterozygoot
Slide 14 - Quizvraag
Aa is
A
Homozygoot recessief
B
Homozygoot Dominant
C
Heterozygoot
D
Heterozygoot Dominant
Slide 15 - Quizvraag
AA is
A
homozygoot recessief
B
homozygoot dominant
C
heterozygoot
Slide 16 - Quizvraag
aa is:
A
Homozygoot
B
Homozygoot recessief
C
Homozygoot dominant
D
Heterozygoot
Slide 17 - Quizvraag
Hoe noemen we de variant van een gen dat altijd tot uiting komt in het uiterlijk als het aanwezig is?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Recessief
D
Dominant
Slide 18 - Quizvraag
Een recessieve eigenschap is een:
A
Eigenschap die snel tot uiting komt
B
Eigenschap die tot uiting komt als hij homozygoot voorkomt
C
Eigenschap die tot uiting komt als hij heterozygoot voorkomt
Slide 19 - Quizvraag
Kruisingen
Bij geslachtgelijke voortplanting:
genen van vader en moeder worden gekruisd
Er ontstaan nieuwe genotypen
Slide 20 - Tekstslide
Voorbeeld kruising
Slide 21 - Tekstslide
Uitwerking kruising
Noteer eerst de P -generatie: AA x aa
Welke geslachtscellen? A a
F1 Aa
Kans op Zwartbont = 100 %
Kans op Roodbont = 0%
Slide 22 - Tekstslide
De jongen uit de F1 planten zich onderling voort...
F1: Aa x Aa
Geslachtscellen A of a A of a
Kruisingsschema: A a
A AA Aa
a Aa aa
Slide 23 - Tekstslide
Compleet uitgewerkte kruising
P: AA x aa
Geslachtscellen: A a
F1: Aa
Aa x Aa
Geslachtscellen: A of a A of a
F2:
Slide 24 - Tekstslide
De kans op Roodbont = 25%
De kans op Zwartbont = 75%
Verhouding genotype =
AA:Aa:aa = 1:2:1
Verhouding fenotype =
Zwartbont : roodbont = 3:1
Slide 25 - Tekstslide
Bij konijnen is de vachtkleur zwart dominant over wit. Een homozygoot zwart konijn wordt enkele malen gekruist met een wit konijn. Hoe groot is de kans op witte konijntjes?
A
100%
B
75%
C
50%
D
0%
Slide 26 - Quizvraag
Bij konijnen is de vachtkleur zwart dominant over wit. Een homozygoot zwart konijn wordt enkele malen gekruist met een wit konijn. Wat is het genotype van de konijntjes uit de F1?
A
Aa
B
AA
C
aa
Slide 27 - Quizvraag
De konijnen in de F1 hebben allemaal genotype Aa. De konijntjes planten zich onderling voor. Werk de kruising uit.
Slide 28 - Open vraag
Uit de kruising komt: A a A AA Aa a Aa aa Wat is de verhouding in de genotypen? En wat in de fenotypen?
Slide 29 - Open vraag
Intermediaire kruising
Slide 30 - Tekstslide
Intermediaire kruising
Beide genen zijn even sterk. Geen dominant gen.
Onder de nakomelingen bevinden zich 'mengvormen' van de genotypen.
Slide 31 - Tekstslide
Uitwerking kruising
P: AzAz x AwAw
F1: AzAw
AzAw x AzAw
F2: Az Aw
Az AzAz AzAw
Aw AzAw AwAw
Slide 32 - Tekstslide
Stambomen
Lees de opgave goed: wat is dominant en wat is recessief?
noteer eerst de genotypen die je al weet
Vul nu de overige genotypen in
Slide 33 - Tekstslide
Stambomen
Slide 34 - Tekstslide
Of een koe roodbont is of zwartbont wordt bepaald door erfelijke factoren. Een koe en een stier, beide zwartbond en heterozygoot, krijgen twee nakomelingen. De nakomelingen krijgen samen een nakomeling die roodbont is. In de afbeelding zijn drie stambomen getekend. Welke stamboom kan de genotypen juist weergegeven?