Twents Carmel College

M3 H5 Spelling van het meervoud en werkwoordspelling

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen :
- meervoudsvormen correct spellen
- werkwoordsvormen correct spellen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de drie meest voorkomende manieren waarop het meervoud van een zelfstandig naamwoord wordt gemaakt?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je doen om een afkorting in het meervoud te zetten?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Als zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud eindigen op -ee, dan voeg je in het meervoud -ën toe aan het woord. Geef een voorbeeld.

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ligt de klemtoon wel op -ie, dan schrijf je zet je er -ën achter. Geef een voorbeeld.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Je schrijft ’s (apostrof + s) als anders een verkeerde uitspraak zou ontstaan. Geef een voorbeeld.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Soms heeft een woord twee verschillende meervoudsuitgangen. Geef een voorbeeld.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bepaalde woorden op -man (vooral bij beroepen) krijgen in het meervoud -lieden of -lui. Geef een voorbeeld.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Soms is er alleen maar een enkelvoud of een meervoud. Geef een voorbeeld.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed?
A
groenten
B
groentes
C
allebei goed
D
allebei fout

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed?
A
tweën
B
tweeën
C
twëen
D
tweëen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed?
A
driën
B
drieën
C
driëen
D
drieëen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed?
1 graf
A
2 graaven
B
2 grafen
C
2 graffen
D
2 graven

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed?
A
kommaas
B
kommas
C
komma's
D
kommaa's

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de volgende slide staat een link. 


Klik op de link en maak de oefeningen.

Ga daarna verder met deze les.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Link

Deze slide heeft geen instructies


Schema werkwoordspelling

-

uitgelegd in twee minuten

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.
Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.
(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd?
Hij (dansen) de tango.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
(drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er met het werkwoord 'werken' als je het in de verleden tijd zet?

Slide 27 - Woordweb


Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Ik (koken) pasta.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Wij (zetten) de pot op tafel.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Goed of fout?
Het gaat hier om de voltooide tijd.
- ingepakt: goed (want je hoort de 't' in: ingepakte; of gebruik 't ex-Kofschip: de 'k' zit erin) 
- bezorgt: fout! (je hoort een 'd' in bezorgde; of kijk naar 't ex-Kofschip: daar zit de 'g' niet in.)

(Let op: 'bezorgt' is wel goed in de tegenwoordige tijd! Hij bezorgt het pakje.)
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Ik heb (schaatsen).

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doelen :
- meervoudsvormen correct spellen
- werkwoordsvormen correct spellen

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat wist je al?

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies