Twents Carmel College

Grammaire - werkwoordtijd: Passé Composé

Le passé composé
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Le passé composé

Slide 1 - Tekstslide

Unité 1 - Grammaire II - Passé Composé
Deel 1: passé composé met 'avoir'
  • Schriftelijke uitleg
  • Uitlegfilmpje werkwoord (youtube)
  • Oefenvragen
Deel 2: passé composé met 'être'
  • Schriftelijke uitleg
  • Uitlegfilmpje werkwoord (youtube)
  • Uitlegfilmpje werkwoord (boek)
  • Oefenvragen
Algemeen
  • Websites met extra oefeningen

Slide 2 - Tekstslide

Deel 1: Grammaire | Passé Composé met avoir
Schrijf dit rijtje op.
Let ook op de uitzonderingen op de volgende pagina.

Slide 3 - Tekstslide

Grammaire | Passé Composé

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Uit welke elementen bestaat de passé composé in het Frans? Sleep die elementen naar het juiste vakje
Grammaire | Passé Composé
Hulpwerkwoord avoir of être
lijden voorwerp
Heel werkwoord (infinitief)
Voltooid deelwoord
onderwerp

Slide 6 - Sleepvraag

I. Les pronoms personnels (onderwerp)
Enkelvoud
Meervoud
Ik
Jij
Hij
Zij (ev.)
Men,
We
Wij
Jullie, U
Zij (mnl.)
Zij
(vrl.)
Je
Tu
Il
Elle
On
Nous
Vous
ils
Elles

Slide 7 - Sleepvraag

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
II. Hulpwerkwoord 'avoir'
a
as
a
avons
avez
ont

Slide 8 - Sleepvraag

parler
regarder
écouter
voyager
travailler
acheter
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
IIIa. Voltooid deelwoord (regelmatig op -er)
Infinitief      | Voltooid deelwoord 
parlé
regardé
écouté
voyagé
travaillé
acheté

Slide 9 - Sleepvraag


Passé composé met hulpwerkwoord avoir
Vertaal: U heeft gepraat

Slide 10 - Open vraag


Passé composé met hulpwerkwoord avoir
Vertaal: Jij hebt gekocht

Slide 11 - Open vraag


Passé composé met hulpwerkwoord avoir
Vertaal: Jean en Marie hebben gekeken

Slide 12 - Open vraag

partir
sortir
reussir
attendre
vendre
descendre
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
IIIa. Voltooid deelwoord (regelmatig op -ir / -re )
Infinitief     | Voltooid deelwoord 
Havo 2 hoeft deze allemaal (nog) niet te kennen.
parti
sorti
réussi
attendu
vendu
descendu

Slide 13 - Sleepvraag


Passé composé met hulpwerkwoord avoir
Vertaal: Ik heb gewacht (attendre)

Slide 14 - Open vraag


Passé composé met hulpwerkwoord avoir
Vertaal: Men heeft verkocht (vendre)

Slide 15 - Open vraag

Passé composé
faire
j'ai
prendre
tu as
être
il a
avoir
on a
vouloir
nous avons
IIIb. Voltooid deelwoord (onregelmatige)
fait
été
eu
pris
voulu

Slide 16 - Sleepvraag


Passé composé met hulpwerkwoord avoir
Vertaal: Jij bent geweest (être)

Slide 17 - Open vraag


Passé composé met hulpwerkwoord avoir
Vertaal: Ik heb gemaakt/gedaan (faire)

Slide 18 - Open vraag


Passé composé met hulpwerkwoord avoir
Vertaal: Wij hebben gehad (avoir)

Slide 19 - Open vraag

Einde deel 1
Fini (klaar)
Je hebt nu alles geleerd over de passé composé met het hulpwerkwoord avoir (ik heb gehad, wij hebben gepraat etc.)
Extra oefenen? Zie alle oefenwebsites aan het einde van deze LessonUp.
 
Maak nu exercice 16A en exercice 16F

Deel 2 
Hierna komt deel 2. Hier leer je alles over de passé composé met het hulpwerkwoord être  (ik ben gegaan, wij zijn gevallen etc.)

Slide 20 - Tekstslide

Deel 2: Grammaire | Passé Composé met être
Schrijf dit rijtje op.
Let Op; uitleg gaat verder op volgende pagina.

Schrijf boven je aantekeningen:
Passé Composé met être

Slide 21 - Tekstslide

Grammaire | Passé Composé met être
Maak hier voor jezelf een samenvatting van.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Uit welke elementen bestaat de passé composé in het Frans? Sleep die elementen naar het juiste vakje
Passé  composé
Hulpwerkwoord avoir of être
lijden voorwerp
Heel werkwoord (infinitief)
Voltooid deelwoord
onderwerp

Slide 24 - Sleepvraag

Les pronoms personnels
Enkelvoud
Meervoud
Ik
Jij
Hij
Zij (ev.)
Men,
We
Wij
Jullie, U
Zij (mnl.)
Zij
(vrl.)
Je
Tu
Il
Elle
On
Nous
Vous
ils
Elles

Slide 25 - Sleepvraag

gaan
aller
komen

venir
aankomen

arriver
vertrekken

partir
naar binnen gaan
entrer
uitgaan

sortir
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
Voltooid deelwoorden met hulpwerkwoord être
Nederlands                    | Voltooid deelw.     | Frans infinitief
Deel 1, van de werkwoorden die in de passé composé het hulpwerkwoord être krijgen.
allé
venu
arrivé
parti
entré
sorti

Slide 26 - Sleepvraag

Passé composé
mnl.ev
(il, le livre, Pierre etc.)
vrl.ev.
(elle, la table, Marie etc.)
mnl.mv
(les garçons)
vrl.mv
(les filles)
IIIb. Voltooid deelwoord (onregelmatige)
Wat moet er achter het voltooid deelwoord komen als de passé composé vervoegd wordt met hulpwerkwoord être?
- (niets)
+es
+ e
+s

Slide 27 - Sleepvraag

monter
instappen
descendre

naar beneden gaan
rester

blijven
rentrer

naar huis gaan
retourner

teruggaan
tomber

vallen
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
Voltooid deelwoorden met hulpwerkwoord être
Nederlands                    | Voltooid deelw.     | Frans infinitief
Deel 2, van de werkwoorden die in de passé composé het hulpwerkwoord être krijgen.
monté
descendu
resté
rentré
retourné
tombé

Slide 28 - Sleepvraag


 Grammaire 'Passé composé' | être
Pierre ...... (tomber)
A
tombe
B
est tombé
C
est tombée
D
est tombés

Slide 29 - Quizvraag


 Grammaire 'Passé composé' | être
Monsieur, vous ..... ? (rester)
A
restez
B
êtes restée
C
êtes restés
D
êtes resté

Slide 30 - Quizvraag


Grammaire 'Passé composé' | être
Les filles .... ..... à Paris (aller)
A
vont
B
ont été
C
sont allé
D
sont allées

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Link

Einde deel 2
Fini (klaar)
Je hebt nu alles geleerd over de passé composé met het hulpwerkwoord avoir en être
Extra oefenen? Zie alle oefenwebsites aan het einde van deze LessonUp.
 
Maak nu exercice 16BCD en exercice 16GH 

Slide 33 - Tekstslide

Extra oefenen ? 1/2
Onbeperkte oefeningen:
  • www.verbuga.eu [ klik op Nederlandse vlag!]
  • Temps (tijd): 
    * = passé composé
    ** = présent +  passé composé (voor het verschil)
  • Irréguliers (onregelmatige) : avoir & être (faire)
  • réguliers: arriver, parler
  • Vink aan: Nederlands - Frans
  • Bevestig
  • Probeer zo veel mogelijk op 100% te houden.

Slide 34 - Tekstslide

Extra oefenen ? 2/2
Websites

Slide 35 - Tekstslide