Twents Carmel College

Gezonde dieren - 2.1 t/m 2.4

Vandaag
  • Vragen maken en laten controleren
  • Praktijkopdrachten maken en laten controleren
Vandaag
  • Boek "Gezonde dieren"
Hoofdstuk - Gezondheidscontrole uitvoeren en hygiënisch werken
  • 2.1 GEZONDHEID VAN DIEREN
  • 2.2 De gezondheid van het dier controleren
  • 2.3 De conditie van het dier bepalen
  • 2.4 Gezondheidsmaatregelen 
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
GroenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vandaag
  • Vragen maken en laten controleren
  • Praktijkopdrachten maken en laten controleren
Vandaag
  • Boek "Gezonde dieren"
Hoofdstuk - Gezondheidscontrole uitvoeren en hygiënisch werken
  • 2.1 GEZONDHEID VAN DIEREN
  • 2.2 De gezondheid van het dier controleren
  • 2.3 De conditie van het dier bepalen
  • 2.4 Gezondheidsmaatregelen 

Slide 1 - Tekstslide

1 Voedingsbehoefte en voersamenstelling
1.1 Vleeseters, alleseters en planteneters

Les1 
2  Gezondheidscontrole uitvoeren en hygiënisch werken
2.1 GEZONDHEID VAN DIEREN

Les 8
Gezonde dieren

Slide 2 - Tekstslide

PRODUCTIEDIEREN
  •  Als een dier gezond is, kan het dier meer productie leveren, bijvoorbeeld melk, eieren of vlees. 
  • Als er een ziek dier is met een besmettelijke ziekte, komt de rest van de veestapel ook in gevaar.
  • Een veehouder kijkt daarom altijd goed naar zijn vee. 
  • Je let op de zogenaamde gezondheidskenmerk 
  • zoals hoe hun vacht of ogen eruitzien en hoe ze zich gedragen.
  • Dieren die ziek zijn gedragen zich anders, sloom, staan alleen en laten de kop vaak hangen.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

GEZELSCHAPSDIEREN
  • Gezelschapsdieren worden vaak in kleinere aantallen gehouden waardoor afwijkend gedrag snel opvalt. 
  • Bij gezelschapsdieren kun je op dezelfde gezondheidskenmerken letten als bij productiedieren. 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

GEZONDHEIDSCONTROLES
  • controleer je aan de buitenkant van het dier 
  • huid, slijmvliezen, klauwen/nagels, ogen, oren en neus.
  • Slijmvliezen van de ogen, neus en geslachtsorganen moeten vochtig en lichtroze zijn. Bleke of witte slijmvliezen kunnen duiden op bloedarmoede, rode slijmvliezen geven vaak een infectie aan. Er mag geen viezigheid aanwezig zijn. 
  • Daarnaast wordt gekeken naar de mest van het dier. Is die te dun, te dik of is er helemaal geen mest? 

Slide 7 - Tekstslide

PAT-WAARDEN 
Alleen het controleren van het uiterlijk is niet genoeg om te bepalen of een dier gezond is. Je moet ook de PAT-waarden meten. Dat zijn:
• de hartslag (p=pols)
• de ademhaling (a)
• de lichaamstemperatuur (t)



Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Ziekteverwekkers
Ziekten kun je in twee soorten indelen 
  • besmettelijke en niet-besmettelijke ziekten
  • Alle ziekten hebben een ziekteverwekker 
  • b.v. schimmels, parasieten, coccidiën, bacteriën en virussen. 

ziekteverwekkers kunnen zich op vele manieren verplaatsen of verspreiden. 
  • B.v. via contact met huid of lichaamsvloeistoffen (slijm of bloed), via de lucht of via mest in de stal of zelfs kleding 
  • Als verzorger van dieren let je erop dat de dieren zo weinig mogelijk met ziekteverwekkers in aanraking komen. 



Slide 10 - Tekstslide

1 Voedingsbehoefte en voersamenstelling
1.1 Vleeseters, alleseters en planteneters

Les1 
2 Gezondheidscontrole uitvoeren en hygiënisch werken
2.2 De gezondheid van het dier controleren

Les 9
Gezonde dieren

Slide 11 - Tekstslide

Inleiding
  • Je komt met je hond bij de dierenarts. Je weet nog niet wat er mis is en de dierenarts gaat dat uitzoeken. De dierenarts werkt een af om te ontdekken wat er aan de hand is. Hij neemt eerst de af. Daarna gaat hij onderdelen van de hond controleren. Hij kiest de onderdelen waarvan hij denk dat ze het beste helpen om achter het probleem te komen. Als het nodig is, controleert hij ze allemaal. 

Slide 12 - Tekstslide

Controle van onderdelen
  • Bij een controle begin je vaak met het aangezicht.
Je controleert de ogen, oren, neus en bek. Je bekijkt dan of:
  • ze schoon zijn
  • er geen wondjes, vuil of beestjes zijn
  • de slijmvliezen roze zijn
  • wat vochtig hoort te zijn licht vochtig is, met helder vocht
  • tanden en kiezen recht en niet te lang of rot zijn

Slide 13 - Tekstslide

  • Verder bekijk je de huid, vacht of veren, turgor en conditie. 
  • Je bekijkt of de vacht of veren netjes aangesloten over het lichaam liggen. Hoe dat eruitziet, is afhankelijk van de haarsoort. 
  • Ook doe je de vacht of veren aan de kant om te kijken of er in of op de huid geen wondjes, vuil of beestjes zitten. 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Welke onderdelen controleer je nog meer? 
Na de eerste controle kijk je vaak uitgebreider naar een aantal andere onderdelen:
  • Slijmvliezen
  • Te rode slijmvliezen kunnen wijzen op een ontsteking. Bij te lichte slijmvliezen kan een dier een slechte bloeddruk of bloedarmoede hebben.
  • Geslachtsopening en anus: deze horen redelijk schoon te zijn en licht vochtig.
  • Nagels, hoeven, klauwen: deze mogen niet te lang, te kort, scheef, heel vuil of kapot zijn.
  • Gedrag: vertoont het dier gedrag dat bij zijn soort, ras en karakter hoort? En produceert het dier nog zoals normaal?

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

PAT-waarden
Met de PAT-waarden kun je ook bepalen of er iets mis is met een dier. PAT staat voor pols (hartslag), ademhaling en temperatuur.

  • De pols neem je op door met een stethoscoop naar de hartslag te luisteren.
  • Ook kun je je vingers op een slagader leggen en zo de hartslag voelen. 
  • De waarde is in hartslagen per minuut.
  • De ademhaling neem je op door de ademteugen te tellen.  

Om deze twee waarden te bepalen, tel je de hartslagen of ademteugen per vijftien seconden. Dit aantal vermenigvuldig je met vier. Je krijgt dan het aantal per minuut.
• De temperatuur meet je met een thermometer. Dit gaat het beste in de anus.

Slide 18 - Tekstslide

1 Voedingsbehoefte en voersamenstelling
1.1 Vleeseters, alleseters en planteneters

Les1 
2 Gezondheidscontrole uitvoeren en hygiënisch werken
2.3 De conditie van het dier bepalen

Les 10
Gezonde dieren

Slide 19 - Tekstslide

Inleiding
Mensen willen graag goed voor hun huisdier zijn. Ze willen ook dat het dier hen 'lief' vindt. Ze geven het daarom vaak iets lekkers tussendoor, want 'dat vindt het dier zo fijn'. Daarnaast woont het dier vaak in huis. Het heeft daardoor veel minder beweging dan soortgenoten in de natuur. Je begrijpt dat zo’n dier dan makkelijk veel te dik wordt.

Een dier kan ook te mager zijn, al komt dat bij huisdieren minder vaak voor. Het is voor een dier beter om iets te mager te zijn dan iets te dik. In de natuur kost het moeite om eten te vinden. Het lichaam van een dier kan 'te mager' daarom beter weerstaan dan 'te dik'.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

De conditie van dieren
Bij mensen noem je het meestal 'conditie' als je het over iemands uithoudingsvermogen hebt. 
Conditie betekent ook: 'lichamelijke gesteldheid'. Dat is wat de conditie van dieren is. 
  • het dier te dik, te mager of precies goed?

Een vleeskoe heeft een heel andere lichaamsbouw dan een melkkoe. T
De lichaamsbouw heeft te maken met raskenmerken. Het is dus belangrijk dat je weet hoe het dier er normaal uitziet. Alleen dan kun je beoordelen of het dier in een goede conditie is.

Slide 22 - Tekstslide

1 Voedingsbehoefte en voersamenstelling
1.1 Vleeseters, alleseters en planteneters

Les1 
2 Gezondheidscontrole uitvoeren en hygiënisch werken
2.4 Gezondheidsmaatregelen 

Les 11
Gezonde dieren

Slide 23 - Tekstslide

Inleiding
In sommige delen van de wereld komen veel meer ziekten onder de mens voor dan in andere delen van de wereld. Dit komt doordat mensen op verschillende manieren met hygiëne omgaan. Bij dieren werkt dit hetzelfde. Zorg daarom voor een zo schoon mogelijke omgeving, zodat de kans op besmetting klein is. Als er toch een ziekte voorkomt, moet je weten hoe je die moet bestrijden. 

Slide 24 - Tekstslide

Interne omstandigheden
  • ziekten op bedrijf voorkomen, kijk je naar interne omstandigheden
  • Je gaat dan na welke gezondheidsmaatregelen je kunt nemen binnen het bedrijf.
  • Eén van de belangrijkste punten is stress. 
  • stress raakt het immuunsysteem Immuunsysteem in de war
  • dieren zijn dan vatbaarder voor ziekten. 
  • Om stress zo veel mogelijk te voorkomen, zijn de vijf vrijheden van dieren in de wet opgenomen. (komt later)

Slide 25 - Tekstslide

  • Stereotiep gedrag kan een gevolg zijn van stress.
  • Stress kan een erfelijke oorzaak hebben
  • goede huisvesting, voeding en hygiëne zijn belangrijke basisbehoeften om een dier gezond te houden. 
  • Een interne omstandigheid is ook dat jonge dieren via de moedermelk antistoffen binnen krijgen. 

Slide 26 - Tekstslide

Externe omstandigheden
Op omstandigheden van buitenaf heb je soms geen invloed. Toch moet je wel maatregelen nemen om de gezondheid van de dieren te beschermen.

Externe omstandigheden die invloed hebben op de gezondheid van dieren zijn:
  • weersomstandigheden, zoals regen en kou
  • infectie via dieren van buitenaf
  • infectie door mensen die bij dieren zijn geweest die ziekteverwekkers dragen



Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Hygiëneprotocol en huisvesting
  • Een goed hygiëneprotocol zorgt ervoor dat dieren niet besmet raken door dieren van buitenaf of door mensen met ziekteverwekkers bij zich. 
  • Ook goede huisvesting houdt ziekten en andere externe omstandigheden buiten de deur. 
  • Ventilatie is iets heel anders dan tocht. Ventilatie is nodig voor een goede gezondheid, tocht zorgt voor een aantasting van het immuunsysteem.  

  •  



Slide 29 - Tekstslide

Preventie 
  • is voorkomen dat er problemen ontstaan 
  • dit door van tevoren in te grijpen
  • b.v vaccineren of inenten. 
  • Baby's krijgen een inenting
  • Hierbij wordt een ziekteverwekker in het lichaam gebracht.
  • Het lichaam maakt dan antistoffen aan en beschermt zichzelf zo tegen de ziekte. 
  • Bij dieren doe je dit ook. In een dierenpaspoort of registratiekaart houd je de vaccinaties bij.  

  •  



Slide 30 - Tekstslide

Quarantaine
  • Quarantaine is het apart houden van mensen en dieren voor een bepaalde tijd, bijvoorbeeld voordat ze een land binnengaan.  
  • doel is het verminderen van het risico op verspreiding van een ziekte. 
  • Quarantaine kun je ook preventief toepassen.   
  • Elke ziekte heeft een incubatietijd
  • Ook als het dier zelf niet ziek wordt, kan het nog steeds andere dieren besmetten. 



Slide 31 - Tekstslide

Ontwormen en ontvlooien
  • moet preventief gebeuren
  • die doe je aan de hand van een mestmonster 
  • hier mee weet je dan welke wormen je moet bestrijden. 
  • Als een dier besmet is met wormen, moet je het ook ontvlooien. 
  • Dus: heeft een dier wormen óf vlooien, dan moet je ontwormen én ontvlooien om de cyclus te doorbreken. 
  • Al deze preventieve maatregelen zorgen voor een goede hygiëne op bedrijven waar veel dieren zijn. 



Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Opdrachten
  • Vragen maken en laten controleren
  • Praktijkopdrachten maken en laten controleren

Slide 34 - Tekstslide