In deze les zitten 9 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Introductie
Veel mensen denken dat Vincent van Gogh een arme kunstenaar was... Maar dat viel best mee! In deze korte (reken-)les ontdekken de leerlingen waarom.
Instructies
Algemene
leerdoelen
- De leerlingen ontdekken dat het beeld van Vincent van Gogh als arme kunstenaar niet strookt met de werkelijkheid.
- De leerlingen lossen een eenvoudige rekenpuzzel op.
Kerndoelen
33, 52, 53, 56
Vooraf
Voor individuele verwerking of verwerking in tweetallen: uitdraaien van voldoende werkbladen.
Benodigde materialen
Eventueel: werkblad 'Waar gaf Vincent zijn geld aan uit?'
Differentiatie
Breid de les uit door de leerlingen na afloop een creatieve opdracht te geven, bijvoorbeeld het maken van een ontwerp voor een nieuw bankbiljet. Toon ter inspiratie slide 5 op het digibord.
Achtergrondinformatie
Vincent van Gogh was als kunstenaar financieel afhankelijk van zijn jongere broer Theo. Theo van Gogh vond dat Vincent zich op zijn kunst moest kunnen concentreren, zonder daarnaast te hoeven werken. Hij stuurde Vincent daarom maandelijks een som geld, die groter was dan wat een gemiddelde arbeider uit de middenklasse verdiende.
Werkbladen
Onderdelen in deze les
Was Vincent van Gogh een arme kunstenaar?
A
Ja
B
Nee
C
Weet niet
D
Wie is Vincent van Gogh?
Slide 1 - Quizvraag
Begin de les met de quizvraag. Bespreek eventueel even de betekenis van het woord 'arme' in deze vraag. In dit geval gaat het er om of Vincent genoeg geld had of niet. Laat een aantal leerlingen hun keuze beargumenteren.
Uitleg over het antwoord volgt vanaf slide 2.
Hoeveel verdiende Vincent met deze tekening, denk je?
Slide 2 - Tekstslide
Vertel: Nee, Vincent was niet echt arm. Maar het is niet vreemd dat mensen denken dat het wel zo was. Toen Vincent nog leefde, verdiende hij zelf namelijk bijna niets. Af en toe verkocht hij een tekening. Aan vrienden of familie bijvoorbeeld. Dit is zo'n tekening. Die verkocht hij aan zijn oom.
Laat een aantal leerlingen een bedrag gokken. Wie zit het dichtst in de buurt?
In Vincents tijd betaalden de mensen met guldens, niet met euro's. Vincent kreeg er 2 gulden en 50 cent voor. Dat was toen ongeveer net zoveel waard als 27,50 euro.
Slide 3 - Tekstslide
Vertel: Gelukkig had Vincent ook vrienden en familie van wie hij geld mocht lenen. Dat betaalde hij altijd netjes terug. En hij kréég ook geld: soms van zijn ouders, maar vooral van zijn jongere broer Theo.
Slide 4 - Tekstslide
Vertel: Theo had een goede baan in Parijs. Hij verdiende genoeg geld. Dus als hij Vincent een brief schreef, stuurde hij vaak ook geld mee. Bijvoorbeeld bankbiljetten zoals dit: 100 Franse Francs. ('Cent' betekent '100'). Dat kon Vincent wisselen voor Nederlands geld: 50 guldens. In onze tijd is dat ongeveer 550 euro.
Slide 5 - Tekstslide
Vertel: Toen Vincent naar Zuid-Frankrijk verhuisde, stuurde Theo hem nog meer. Elke maand tussen de 220 en 260 Franse francs. Maar Theo stuurde niet alles in één keer. Dan gaf Vincent het veel te snel uit.
Is 220 of 260 Franse francs veel, of juist weinig? Laten we eens kijken.
Slide 6 - Tekstslide
Een vriend van Vincent, Joseph Roulin, had een goede baan bij de Franse post. Hij verdiende per maand 135 Franse francs. Vincent kreeg minstens 220. (Hoeveel meer is dat?) En soms kreeg hij nog meer. Maar Joseph had ook nog een vrouw en drie kinderen waar hij voor moest zorgen. Vincent niet...
Waar gaf Vincent zijn geld aan uit?
Slide 7 - Open vraag
Laat de leerlingen bedenken waar Vincent zijn geld aan uit zou kunnen geven: eten, drinken, huur van het Gele Huis, schildersmaterialen (kwasten, verf, doek, etc.), postzegels, briefpapier, inkt, meubilair voor in zijn huis, kleding, een schoonmaakster, tabak voor zijn pijp... Vervolgens rekenen ze de rekensom op slide 9 individueel of in tweetallen uit op het werkblad. De som kan ook klassikaal op het bord worden gedaan.
Slide 8 - Tekstslide
Model: 2
Huur: 3
Doek: 4
Eten: 5
Dus: Was Vincent van Gogh een arme kunstenaar?
Slide 9 - Tekstslide
Leerlingen weten inmiddels dat het antwoord op deze vraag 'nee' is. Vraag ze ter afsluiting hoe ze dat zouden beargumenteren als ze dit aan iemand anders zouden moeten uitleggen.