Vester College
De onderwijsspecialisten

4T Wiederholung Grammatik

Idewis
ich = ik
du = jij
er, sie, es = hij, zij, het
wir = wij
ihr = jullie
sie = zij (mv)
Sie = u
eerste letters vormen het woord IDEWIS
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Idewis
ich = ik
du = jij
er, sie, es = hij, zij, het
wir = wij
ihr = jullie
sie = zij (mv)
Sie = u
eerste letters vormen het woord IDEWIS

Slide 1 - Tekstslide

haben = hebben
ich habe
du hast
er/sie/es hat
wir haben
ihr habt
Sie/sie haben

Slide 2 - Tekstslide

sein = zijn
ich bin
du bist
er, sie, es ist
wir sind
ihr seid
Sie/sie sind

Slide 3 - Tekstslide

en in de verleden tijd

Slide 4 - Tekstslide

werden = worden, zullen
ich werde
du wirst
er, sie, es wird
wir werden
ihr werdet
Sie/sie werden

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden vervoegen





(s-klanken zijn de -s, -ss, -z, -x en -ß)
I
D
E
W
I
S
FE
E
ST
T
EN
T
EN
"normale ww"
E
E
T
T
EN
T
EN
-s klanken
(FE)
E
EST
ET
EN
ET
EN
-d of -t

Slide 6 - Tekstslide

e/i-Wechsel en a-Umlaut
sprechen
sehen
fahren
ich
spreche
sehe
fahre
du
sprichst
siehst
fährst
er/sie/es
spricht
sieht
fährt
wir
sprechen
sehen
fahren
ihr
sprecht
seht
fahren
Sie/sie
sprechen
sehen
fahren

Slide 7 - Tekstslide

Welke werkwoorden gaat het om?
e wordt i = essen (eten), geben (geven), treffen (ontmoeten), helfen (helpen), nehmen (nemen), sprechen (spreken) und vergessen (vergeten)

e wordt ie = lesen (lezen), sehen (zien) und fernsehen (tv kijken)

a wordt ä = anfangen (beginnen), fahren (rijden), fallen (vallen), gefallen (bevallen), lassen (laten), laufen (lopen), schlafen (slapen) und tragen (dragen)

Slide 8 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Zwakke werkwoorden:
basisregel:
- ge + stam + t  (machen - gemacht)

behalve als het eindigt op of begint met, dan stam + t:
- ieren (fotografieren - fotografiert)
be- (besuchen - besucht)
ver- (versorgen - versorgt)

Slide 9 - Tekstslide

Voltooid deelwoord (sterke werkwoorden)

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoord können in tt en vt

Slide 12 - Tekstslide

dürfen in tt en vt

Slide 13 - Tekstslide

wissen in tt en vt
TT
VT
ich
weiß
wusste
du
weißt
wusstest
er/sie/es
weiß
wusste
wir
wissen
wussten
ihr
wisst
wusstest
Sie/sie
wissen
wussten

Slide 14 - Tekstslide

Voltooid deelwoorden
können - gekonnt
wissen - gewusst
wollen - gewollt

Slide 15 - Tekstslide

müssen in tt en vt

Slide 16 - Tekstslide

wollen in tt en vt
TT
VT
ich
will
wollte
du
willst
wolltest
er/sie/es
will
wollte
wir
wollen
wollten
ihr
wollt
wolltet
Sie/sie
wollen
wollten

Slide 17 - Tekstslide

Vertalingen werkwoorden
können = kunnen
dürfen = mogen, toestemming hebben
wissen = weten
sollen = moeten (wil van een ander)
wollen = willen (heel sterk)
mögen = leuk vinden/lusten/aardig vinden
möchten = willen (wens)/zou graag willen
müssen = moeten (het kan niet anders)

Slide 18 - Tekstslide

Naamvallen
Gebruik je Spickzettel

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Dativ = 3/ Akkusativ = 4 (groen is keuze)

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Seite 222

Slide 23 - Tekstslide

Geen voorzetsel? 
dan ontleden
onderwerp = 1e naamval (wie/wat + gezegde)
meewerkend voorwerp = 3e naamval (aan/voor wie)
lijdend voorwerp = 4e naamval (wie/wat + gezegde + onderwerp)

Slide 24 - Tekstslide