In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 2 Stoffen
Par. 2.2 Zuivere stoffen en mengsels
Slide 1 - Tekstslide
Zuivere stoffen en mengsels
N&T Leerjaar 1
Slide 2 - Tekstslide
Vorige week
Stoffen
Stofeigenschappen
Gevarensymbolen
Slide 3 - Tekstslide
Wat is geen stofeigenschap
A
Geur
B
Kleur
C
Smaak
D
Cola
Slide 4 - Quizvraag
De limonade is roze. Wat is de stofeigenschap?
Slide 5 - Open vraag
Wat bedoelen we met stofeigenschappen
A
Dat vertelt waar een stof van gemaakt is.
B
Eigenschap waar we een stof aan kunnen herkennen.
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent dit symbool
A
Bijtend
B
Mileu gevaarlijk
C
Giftig
D
Ontvlambaar
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekent dit symbool
A
Ontvlambaar
B
Giftig
C
Bijtend
D
Mileu gevaarlijk
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Deze week
Veiligheid
Zuivere stoffen en mengsels
Oplossing
Suspentie
Emulsie
Slide 10 - Tekstslide
Veiligheid
Beschermende kleding
- Labjas
- Veiligheidsbril
- Handschoenen
Slide 11 - Tekstslide
Moleculen
Als je een stof zo klein mogelijk maakt dan blijft er nog maar een deeltje van deze stof over. Dat noemen we een molecuul
Slide 12 - Tekstslide
Zuivere stof of mengsel
Een zuivere stof bestaat uit 1 soort molecuul
Een mengsel bestaat uit meerdere soorten moleculen.
Slide 13 - Tekstslide
Zuivere stoffen en mengsels
Een zuivere stof bestaat uit één soort moleculen.
Een mengsel bestaat uit twee of meer soorten moleculen
Slide 14 - Tekstslide
mengsel:
meerdere soorten moleculen
zuivere stof:
één soort moleculen
Slide 15 - Tekstslide
Zuivere stof
Soms is een stof in huis een zuivere stof.
Voorbeelden: suiker en zout
Slide 16 - Tekstslide
Mengsel
De meeste stoffen die je thuis tegenkomt, zijn mengsels.
Een mengsel bestaat uit meerdere stoffen.
Slide 17 - Tekstslide
Moleculen
Elke stof bestaat uit heel kleine bouwsteentjes: moleculen.
De stof water bestaat dus uit watermoleculen.
Eén watermolecuul heeft een doorsnede van ongeveer:
0,000 000 000 15 meter
dat betekent dat je ongeveer 7 000 000 000 watermoleculen op een rij kunt leggen in 1 meter!
dat is bijna net zoveel moleculen als er mensen op de wereld zijn!
Slide 18 - Tekstslide
Zuivere stoffen en mengsels
Alle stoffen die we kennen bestaan uit hele kleine deeltjes. Die deeltjes noemen we moleculen.
Een molecuul suiker is anders dan een molecuul water. Dat kan liggen aan de vorm of de grootte.
Een molekuul is het kleinste deeltje van een stof, wat nog steeds de stofeigenschappen bezit van die stof.
We stellen ons de molekulen voor als 'bolletjes'. Je ziet dus twee verschillende bolletjes. Dat zijn dus twee verschillende molekulen; dus twee verschillende stoffen. In dit voorbeeld is de het ene molekuul suiker, het andere molekuul is water.
Slide 19 - Tekstslide
Oplossing
Als een stof goed oplost in een vloeistof
De oplossing is helder
Slide 20 - Tekstslide
Verzadigde oplossing
Je hebt een verzadigde oplossing als je niet nog meer stof kan laten oplossen in een andere stof.
Slide 21 - Tekstslide
We kennen drie soorten mengsels:
Oplossing
is helder
kan een kleur hebben
bestaat uit oplosmiddel
en opgeloste stof
Suspensie
is troebel
is wit of gekleurd
bestaat uit vloeistof
en vaste stof
Emulsie
is troebel
is kleurloos, wit of gekleurd
bestaat uit vloeistof
en andere vloeistof
Slide 22 - Tekstslide
Sleep de juiste naam van het mengsel bij de goede letter.
A
B
C
OPLOSSING
SUSPENSIE
EMULSIE
Slide 23 - Sleepvraag
Schematisch
Je kunt een mengsel scheiden.
Je krijgt dan twee of meer zuivere stoffen.
Slide 24 - Tekstslide
Suspensie
Een vaste stof die niet oplost in vloeistof
Is troebel, je kunt er niet doorheen kijken
Slide 25 - Tekstslide
Een suspensie is
A
Helder
B
Troebel
Slide 26 - Quizvraag
Emulsie
Wanneer je een vloeistof niet kunt oplossen in een andere vloeistof
Is troebel je kunt er niet doorheen kijken
Slide 27 - Tekstslide
Emulgator
Om een emulsie goed te laten mengen kun je een emulgator gebruiken
Slide 28 - Tekstslide
Filtreren:
Op basis van deeltjes grootte.
Grote deeltjes gaan niet door het filtreerpapier, kleine deeltjes wel.
Het RESidu is de RESt.
De vaste stof die in het filter achterblijft.
Het filtrAAT is wat door het filter gAAT.
De vloeistof die niet door het filter wordt tegengehouden.
Slide 29 - Tekstslide
Extraheren:
Betekent "eruit halen".
Je hebt een geschikt oplosmiddel nodig.
Het oplosmiddel is hier water.
Het water "trekt" de smaak uit de droge theeblaadjes.
Slide 30 - Tekstslide
Extraheren schematisch
Slide 31 - Tekstslide
Alcohol als oplosmiddel
Sommige stoffen lossen niet op in water. Welke?
Voor deze stoffen heb je een ander oplosmiddel nodig. Bijvoorbeeld alcohol.
Slide 32 - Tekstslide
Alcohol als oplosmiddel
Alcohol wordt in allerlei producten als oplosmiddel gebruikt . Voorbeelden zijn parfum, deodorant en bepaalde soorten inkt en lak. Sommige stiften hebben inkt ‘op alcoholbasis’. Als je met zo’n stift schrijft of tekent, verdampt de alcohol en blijven de kleurstoffen achter. Je kunt de alcohol dan goed ruiken.
Slide 33 - Tekstslide
Cola is een
A
oplosmiddel
B
mengsel
C
zuivere stof
D
residu
Slide 34 - Quizvraag
Keukenzout zonder jodium is een voorbeeld van een ......
A
mengsel
B
zuivere stof
C
suspensie
D
filtraat
Slide 35 - Quizvraag
Thee is een mengsel. Thee bestaat dus uit..........
A
meerdere soorten moleculen
B
1 soort moleculen
C
1 molecuul
D
een suspensie
Slide 36 - Quizvraag
Als je zand met water mengt krijg je een ........
A
oplossing
B
suspensie
C
emulsie
D
filtraat
Slide 37 - Quizvraag
Sprite is een heldere kleurloze frisdrank. Dit is een voorbeeld van een........
A
oplossing
B
suspensie
C
emulsie
D
filtraat
Slide 38 - Quizvraag
Verf is troebel en kan wit of gekleurd zijn. Verf is een voorbeeld van een.......
A
oplossing
B
suspensie
C
emulsie
D
filtraat
Slide 39 - Quizvraag
Een emulsie is een mengsel van ........
A
een vaste stof en een vloeistof
B
twee vaste stoffen
C
twee of meer vloeistoffen
D
een gas en een vloeistof
Slide 40 - Quizvraag
Als je een suspensie filtreert.........
A
dan houd je altijd een zuivere stof over
B
zijn de niet-opgeloste deeltjes het residu
C
dan is het filtraat altijd kleurloos
D
dan houd je meestal een emulsie over
Slide 41 - Quizvraag
Gemalen koffie wordt gemaakt door bonen te malen. Hierdoor:
A
worden de moleculen kleiner gemaakt
B
worden de moleculen veranderd
C
blijven de moleculen hetzelfde
D
komen er nieuwe moleculen bij
Slide 42 - Quizvraag
Thee zetten is een voorbeeld van extraheren. Hierbij is water .........
A
de smaakstof
B
het filtraat
C
het oplosmiddel
D
de opgeloste stof
Slide 43 - Quizvraag
Wat is een zuivere stof
A
Water
B
Limonade
Slide 44 - Quizvraag
Hoe kun je soms meer stof oplossen?
A
Temperatuur verhogen
B
Temperatuur verlagen
C
Hard roeren
D
Schudden
Slide 45 - Quizvraag
Wanneer je een vloeistof niet goed in een andere vloeistof kan oplossen noem je dit een:
A
Oplossing
B
Suspensie
C
Emulsie
Slide 46 - Quizvraag
Als een vloeistof helder is dan noem je dit een:
A
Oplossing
B
Suspensie
C
Emulsie
Slide 47 - Quizvraag
Een vaste stof die niet is oplost in een vloeistof
A
Oplossing
B
Suspensie
C
Emulsie
Slide 48 - Quizvraag
Volgende week
Verder met stoffen
Slide 49 - Tekstslide
Huiswerk
NOVA Stoffen 2.2 - Les 2 zuivere stoffen en mengsels