H17 DNA Herhaling

H17 DNA
VWO 6
Hoofdstuk 17
Herhaling
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

H17 DNA
VWO 6
Hoofdstuk 17
Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uit welke onderdelen bestaat een DNA nucleotide?
A
fosfaatgroep en stikstof base
B
fosfaatgroep, stikstofbase en deoxyribose
C
OH-groep en fosfaatgroep
D
adenine, guanine, cytosine en thymidine

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan welke kant van het DNA molecuul bevindt zich het 5' uiteinde?
A
Bij B en D
B
Bij A en D
C
Bij A en C
D
Bij C en D

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De stikstofbases C en G zijn altijd complementair aanwezig in DNA. Waarom?
A
dit wordt geregeld tijdens DNA-replicatie
B
er zijn drie H-bruggen mogelijk
C
er zijn twee H-bruggen mogelijk
D
dit wordt geregeld tijdens mitose

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heten de kleine stukjes circulair DNA in bacteriën?
A
kern DNA
B
plasmiden
C
cDNA

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een student doet onderzoek naar de nucleotidensamenstelling van een bepaald stuk dubbelstrengs DNA. Hij gebruikt hiervoor het mRNA dat gevormd is door transcriptie van dit bepaalde stuk DNA. Dit mRNA bestaat voor 45% uit adenine, voor 15% uit cytosine, voor 25% uit guanine en voor 15% uit uracil. Op grond van deze gegevens kan de nucleotidensamenstelling van het corresponderende DNA worden afgeleid.
Wat is de procentuele verdeling van de verschillende nucleotiden in dit stuk DNA?

A
20% A, 30% C, 30% G, 20% T
B
25% A, 45 % C, 15% G, 15% T
C
30% A, 20% c, 20% G, 30% T
D
45% A, 15% C, 25% G, 15% T

Slide 6 - Quizvraag

mRNA.     DNA.        DNA
45% A --> 45% T --> 45% A
15% C --> 15% G --> 15% C
25% G --> 25% C --> 25% G
15% U --> 15% A --> 15% T

45T + 15T = 60 T enkelstrengs = 60:2 = 30T
15G + 25G = 40G enkelstrengs = 40:2 = 20G
enz
Wat is een primer?
A
Stukje DNA gemaakt door ligase
B
Stukje RNA gemaakt door primase
C
Stukje RNA gemaakt door polymerase
D
Stukje DNA gemaakt door helicase

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet DNA-ligase?
A
De DNA ketens uit elkaar halen
B
De Okazaki fragmenten aan elkaar koppelen
C
Nieuwe nucleotiden inbouwen
D
Startpunt van replicatie

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zie plaatje: Hoe noemen we de met 'b' aangegeven lijn van het DNA?
A
Okazaki fragment
B
Volgende streng
C
DNA polymerase III
D
Leidende streng

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De eerste stap bij de PCR-techniek is denaturatie. Bij 94 graden Celcius worden de H-bruggen tussen de twee strengen DNA verbroken waardoor de twee strengen uiteenvallen.
Welk enzym heeft dezelfde functie als denaturatie bij PCR?
A
DNA-ligase
B
DNA-polymerase
C
Helicase
D
RNA-polymerase

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jeroen bestudeert de werking van een PCR. In stap 1 worden twee verschillende primers toegevoegd (c en d). Om welke reden zijn ze verschillend?
A
Dan gaat de DNA-vermeerdering sneller.
B
Dan kunnen beide DNA-strengen worden gekopieerd.
C
Dan kunnen er twee verschillende genen worden gekopieerd.
D
Een primer dient voor "start" de ander voor "stop".

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transcriptie is het proces waarbij ... wordt afgelezen en ... wordt gemaakt.
A
DNA - mRNA
B
mRNA - eiwit
C
pre-mRNA - mRNA
D
eiwit - mRNA

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe wordt een DNA molecuul altijd afgelezen door DNA- en RNA-polymerase?
A
Van 5' uiteinde naar 3' uiteinde
B
Van 3' uiteinde naar 5' uiteinde

Slide 17 - Quizvraag

Lezen van '3 naar '5, bouwen aan C3

Transcriptie
Een DNA-fragment dat is geïsoleerd uit een Coli-bacterie heeft de volgende volgorde:

    5' – GTAGCCTACCCATAGG – 3' (coderende streng)

Vanaf de template- of matrijsstreng wordt mRNA gemaakt.
Welke basenvolgorde heeft dit mRNA?

A
3' --CAUCGGAUGGGUAUCC-- 5'
B
5' --GUAGCCUACCCAUAGG-- 3'
C
5' --GGAUACCCAUCCGAUG-- 3'
D
5' --CACAGAUACCCAGAUG-- 3'

Slide 18 - Quizvraag

mRNA is identiek aan coderende streng muv uracil ipv thymine
In de afbeelding hiernaast zie je een tRNA-molecuul.

Een tRNA bindt aan een stukje van een mRNA molecuul.

Welke code is afgelezen op het DNA om dit stukje mRNA te maken?
A
GAA
B
CTT
C
AAG
D
CUU

Slide 19 - Quizvraag

DNA = GAA
mRNA = CUU
tRNA = GAA
Welk enzym zorgt voor transcriptie?
A
RNA-polymerase
B
Transcriptiefactoren
C
Ribosomen
D
DNA-polymerase

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noemen we de niet coderende stukken in genen?
A
introns
B
exons

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Alleen in mitochondriën is het enzym DNA-polymerase-γ actief. Dit enzym
kopieert, controleert en repareert het mtDNA. Het gen voor dit enzym bevindt zich niet in de mitochondriën, maar in de celkern.
In een cel kunnen de volgende processen optreden:
1 replicatie; 2 splicing; 3 transcriptie; 4 translatie
In welke volgorde treedt eiwitsynthese op?
A
2-3-4
B
3-2-4
C
3-4-2
D
1-3-2-4

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een onderzoeker wil een bepaald enzym veranderen door op een bepaalde plaats in het enzymmolecuul het aminozuur methionine te vervangen door arginine. Het blijkt dat dit mogelijk is door in het DNA in de template streng (= matrijsstreng) één nucleotide te vervangen. Welk nucleotide in de template streng moet hij dan vervangen?
A
een nucleotide met adenine
B
een nucleotide met cytosine
C
een nucleotide met guanine
D
een nucleotide met uracil

Slide 23 - Quizvraag

Afgelezen streng = template of matrijs
Niet afgelezen = coderende streng, zo ziet mRNA streng eruit

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA fingerprints die gebruikt worden in de rechtszaal lijken een beetje op de streepjescodes zoals je die op producten in de supermarkten aantreft. Het patroon van de streepjes in een fingerprint komt overeen met ...
A
de aanwezigheid van DNA-fragmenten van verschillende grootte
B
de volgorde van de genen op bepaalde chromosomen
C
de aanwezigheid van dominante en recessieve allelen voor bepaalde eigenschappen
D
de volgorde van basen in een bepaald gen

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De foutenfrequentie bij de RNA-synthese is hoger dan die bij de DNA-synthese en bovendien ontbreekt het reparatiemechanisme. Toch hebben fouten bij de RNA-synthese minder blijvende gevolgen voor een mens of diens nageslacht dan fouten bij de DNA-synthese. Hierover worden een aantal beweringen gedaan. Welk of welke van onderstaande beweringen zijn juist?
1 Tijdens de interfase wordt RNA korte tijd gebruikt en dan vervangen; DNA wordt niet vervangen.
2 De veranderingen in RNA worden niet blijvend overgedragen op nakomelingen; die in DNA in sommige gevallen wel.
3 Bij deling wordt alleen DNA en geen RNA naar de nieuw gevormde cellen overgebracht.
A
Antwoord 1 en 2
B
Antwoord 1 en 3
C
Antwoord 2 en 3
D
Antwoord 1, 2 en 3

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet een restrictie-enzym?
A
Is gelabeld nucleotide gebruikt bij sequencen
B
Verbreekt waterstoffenbruggen bij replicatie
C
Kan Okazaki-fragementen aan elkaar koppelen
D
Herkent specifieke nucleotide sequenties en knipt DNA daar door

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke mutaties hebben veelal grotere gevolgen?
A
Mutaties in DNA van lichaamscellen
B
Chromosoommutaties in DNA van geslachtscellen
C
Mutaties in niet-coderend DNA
D
Puntmutaties in coderend DNA

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een onderzoeker ontdekte dat een bepaalde mutatie in een gen geen invloed had op (de vorming van) het eiwit dat door het betreffende gen werd gecodeerd.

De betreffende mutatie omvatte waarschijnlijk
A
een verandering in het stopcodon.
B
een verwijdering van een enkele nucleotide.
C
een invoeging van een extra nucleotide,
D
een vervanging van een enkele nucleotide.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mutaties
= veranderingen in het DNA. 
We kennen drie typen mutaties:
  • puntmutaties: één nucleotide
  • chromosoommutatie: deel van een chromosoom
  • genoommutaties: bij meiose of mitose splitst een chromosoom of splitsen chromatiden niet.

Mutaties in geslachtscellen hebben meer effect.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kinderen die in de hongerwinter van '44 verwekt zijn, hebben een verhoogde kans op overgewicht, diabetes, hartziekten en schizofrenie. Dit is een voorbeeld van:
A
epigenetica
B
genregulatie
C
genexpressie
D
transcriptie

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is waar over genregulatie?
A
Het gebeurt alleen in eukaryoten
B
Het draagt bij aan celdifferentiatie
C
DNA-polymerase denatureert
D
Het werkt preventief tegen mutaties

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vorm van genregulatie kan NIET voorkómen dat een gen wordt afgelezen?
A
Transcriptiefactoren
B
Methylering
C
micro-RNA
D
histonverdichting

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen overeenkomst tussen genregulatie van eukaryoten en prokaryoten?
A
Beide maken gebruik van RNA-polymerase
B
Beide maken gebruik van een promotor
C
Beide maken gebruik van transcriptiefactoren
D
Beide maken gebruik van een repressor

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Over het aan- en uitzetten van de vijf genen die coderen voor enzymen die betrokken zijn bij de productie van tryptofaan in E. coli, worden de volgende beweringen gedaan:
1 De repressor wordt in een inactieve vorm geproduceerd en blijft inactief in afwezigheid van tryptofaan;
2 De actieve vorm van de repressor bindt zich aan de operator waardoor het operon inactief wordt;
3 Als de operator in de 'uit-stand' staat, is er geen mRNA-productie van het operon.

Welke is of welke zijn juist?
A
alleen bewering 1
B
alleen de beweringen 1 en 2
C
alleen de beweringen 1 en 3
D
de beweringen 1, 2 en 3

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies