Nova h4 Het weer par. 4 Neerslag havo

Hfst 4 par.4 Neerslag
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Hfst 4 par.4 Neerslag

Slide 1 - Tekstslide

Even herhalen: In welke drie fasen komt water voor in de atmosfeer?

Slide 2 - Open vraag

Hoe heet de overgang van de vaste fase naar de vloeistoffase?
A
smelten
B
stollen
C
sublimeren
D
condenseren

Slide 3 - Quizvraag

Hoe heet de overgang van de vaste fase naar de gasfase?
A
sublimeren
B
vervluchtigen
C
condenseren
D
rijpen

Slide 4 - Quizvraag

Zijn faseovergangen een natuurkundig of scheikundig proces? Leg uit

Slide 5 - Open vraag

Faseovergangen

Slide 6 - Tekstslide

Het ontstaan van wolken

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Condensatie en condenstatiekernen
  • Waterdamp gaat in de lucht condenseren bij een bepaalde temperatuur,  het dauwpunt.
  • Condensatiekernen zijn deeltjes in de lucht zoals stof en roet, waarop waterdamp sneller kan condenseren.
  • Door condensatie ontstaan kleine waterdruppeltjes, deze blijven in de lucht zweven.
  • Veel kleine druppeltjes samen vormen een wolk.
  • Bij condensatie vlak boven de grond spreken we van mist.

Slide 9 - Tekstslide

De hoeveelheid water die koude lucht kan bevatten is groter / kleiner dan in warme lucht
A
groter
B
kleiner

Slide 10 - Quizvraag

Hoe heet de temperatuur waarbij waterdamp begint te condenseren?

Slide 11 - Open vraag

Hoe ontstaat neerslag?
Bekijk het  filmpje op de volgende slide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Soorten wolken
Er bestaan verschillende soorten wolken, kijk maar eens buiten naar boven of op het plaatje hiernaast.
Je hoeft de namen niet uit je hoofd te leren, maar we gaan wel verder in op één daarvan.

Slide 14 - Tekstslide

Verdeling in wolk
In het plaatje hiernaast zie je in welke fase de watermoleculen zich bevinden bij een bepaalde temperatuur.

  • Hoe hoger in de lucht, hoe lager de temperatuur is.

  • Er valt geen neerslag als de lucht omhoog stroomt, de lichte druppels en ijskristallen worden weer omhoog gestuwd.

  • Als de druppels of ijskristallen te zwaar zijn om omhooggestuwd te worden valt er wel neerslag

Slide 15 - Tekstslide

Neerslag
  • Er valt geen neerslag als de lucht omhoog stroomt, de lichte druppels en ijskristallen worden weer omhoog gestuwd.
  • Als de druppels of ijskristallen te zwaar zijn om omhooggestuwd te worden valt er wel neerslag.

  • Is de temperatuur onder de wolk hoger dan 0 graden Celcius dan valt er regen, hagel of sneeuw.
  • Vallen de druppels door een luchtlaag die onder het vriespunt ligt, dan raken de druppels onderkoeld.
  • Komen de onderkoelde druppels op een bevroren opeervlakte dan ontstaat ijzel

Slide 16 - Tekstslide

Wanneer valt er sneeuw?
  • Bij een temperatuur van -12 graden Celsius in de wolk rijpt de waterdamp tot kristallen.
  • Hierbij zijn ook kristallisatiekernen (bv stofdeeltjes) nodig.
  • de ijskristallen groeien uit tot sneeuwvlokken.
  • Als ze zwaar genoeg zij vallen ze naar beneden.
  • Alleen bij een lage temperatuur blijven de kristallen bestaan, anders smelten ze en valt er regen.

Slide 17 - Tekstslide

Wanneer valt er hagel?
  • Hagelsstenen ontstaan op grote hoogte.
  • Hier zijn sterke daal- en stijgstromen die de kristallen meevoeren.
  • Als ze in het deel van de wolk komen waar de temperatuur                              0 graden Celcius is, dan groeien de kristallen aan  (onderkoelde waterdruppels).
  • De ijskorrels worden dan zo zwaar dat ze naar beneden vallen

Slide 18 - Tekstslide

Wanneer ontstaan er onderkoelde regendruppels?
A
Bij een temperatuur hoger dan 0 graden Celsius
B
Bij een temperatuur lager dan 0 graden Celcius
C
Bij een temperatuur van 0 graden Celsius

Slide 19 - Quizvraag

Klopt de volgende bewering?
Sneeuwvlokken ontstaan uit ijskristallen die tijdens het rijpen van waterdamp in een wolk.
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quizvraag