In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Punten met een gelijke luchtdruk heten:
A
Isobaren
B
Isothermen
C
Isotopen
Slide 2 - Quizvraag
Welke vijf weerelementen ken je?
Slide 3 - Open vraag
Welke klimaatfactoren weet je nog?
Slide 4 - Open vraag
De kaart van hiernaast gaat over de verschillen in luchtdruk in Europa. Bij welke letter is de windsnelheid het hoogst?
P
Q
R
A
bij letter P
B
bij letter Q
C
bij letter R
Slide 5 - Quizvraag
Twee leerlingen doen een uitspraak over luchtdruk. Uitspraak 1: hoe dichter de isobaren bij elkaar liggen, hoe zwakker de wind is die daar waait. Uitspraak 2: in hogedrukgebieden stijgt de lucht en is de kans op neerslag groot. Wat is juist?
A
Beiden juist
B
Beiden onjuist
C
1. juist / 2. onjuist
D
1. onjuist / 2. juist
Slide 6 - Quizvraag
Wat gaan we vandaag leren?
Als het weerbericht de komst van een lagedrukgebied aankondigt, betekent dat vaak wisselvallig weer met neerslag. Wat hebben luchtdruk en neerslag met elkaar te maken?
Leerdoel: Hoe ontstaat neerslag?
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Verschillende soorten neerslag
Slide 9 - Tekstslide
Tropisch regenwoud
Nederland
Himalaya
Stijgingsregen
Stuwingsregen
Frontale regen
Slide 10 - Sleepvraag
Slide 11 - Video
Slide 12 - Tekstslide
Rond de evenaar is er veel stijgingsneerslag omdat
A
Er weinig verschillende seizoenen zijn
B
De zonkracht hier voor veel opstijgende lucht zorgt
C
Door de windrichting vanuit zee
D
Er veel planten en bomen aanwezig zijn
Slide 13 - Quizvraag
Stijgingsneerslag vindt vooral plaats...
A
In de woestijn
B
in Nederland
C
bij de evenaar
D
Zuidpool
Slide 14 - Quizvraag
Wat is stijgingsneerslag?
A
Dat is lucht dat afkoelt en dan opstijgt
B
Is water op aarde dat verdampt
C
De zon verwarmt de lucht, deze stijgt dan op
Slide 15 - Quizvraag
Hoe ontstaat ook alweer stijgingsneerslag
A
De botsing van koude en warme lucht
B
Door gebergten die de lucht doen opstijgen
C
Door sterke opwarming van de lucht/water door zon
D
Door aanwezigheid van veel vochtige lucht
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Wat is de betekenis van het volgende begrip? Frontale neerslag
A
Neerslag dat ontstaat wanneer koude en warme lucht botsen
B
Neerslag, temperatuur en wind
C
Neerslag die ontstaat als lucht tegen een berg botst
D
Regen die ontstaat wanneer warme lucht gaat stijgen.
Slide 18 - Quizvraag
Bij frontale neerslag
A
Botsen warme en koude luchtstromen tegen elkaar
B
Wordt de neerslag door bergen omhoog gestuwd
C
Stijgt warme lucht op
D
Moeten je ruitenwissers extra hard werken
Slide 19 - Quizvraag
Welke afbeelding laat het ontstaan van frontale neerslag zien?
A
afbeelding A
B
afbeelding B
C
Afbeelding C
D
geen van de 3 afbeeldingen laat het ontstaan van stuwingsregens zien.
Slide 20 - Quizvraag
Frontale neerslag komt voor bij de evenaar
A
Juist
B
Onjuist
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Waar op aarde komt stuwingsregen voor?
A
hoge breedte
B
lage breedte
C
gematigde breedte
D
bij bergen
Slide 23 - Quizvraag
Hebben wij in Nederland ook stuwingsregen?
A
Ja
B
Nee
Slide 24 - Quizvraag
Hoe ontstaat stuwingsregen?
A
Lucht stijgt op, koelt af en er ontstaat neerslag
B
Lucht stijgt op, warmt op en er ontstaat neerslag
C
Lucht daalt, koelt af en er ontstaat neerslag
D
Lucht daalt, warmt op en er ontstaat neerslag
Slide 25 - Quizvraag
Welk woord hoort er niet bij? Lijzijde - Stuwingsregen - Woestijn - Regenschaduw
A
Lijzijde
B
Stuwingsregen
C
Woestijn
D
Regenschaduw
Slide 26 - Quizvraag
Waar vallen stuwingsregens?
A
Loefzijde
B
Lijzijde
Slide 27 - Quizvraag
Loefzijde
Lijzijde
Regenschaduw
Aanlandige wind
Slide 28 - Sleepvraag
Damp
Bevriezen
Vloeibaar
Condenseren
Vast
Smelten
Verdampen
Slide 29 - Sleepvraag
Slide 30 - Tekstslide
Wat is de motor van de waterkringloop?
A
De zon
B
De maan
C
De zee
D
Het land
Slide 31 - Quizvraag
Bij de korte waterkringloop:
A
Verdampt het water uit meren en rivieren en het regent vervolgens in de zee.
B
Verdampt het water uit de zee en het regent ook weer meteen in de zee.
C
Sneeuwt het in de bergen en de sneeuw blijft tientallen jaren liggen in gletsjers.
D
Regent het boven land en stroomt het water via het grondwater naar zee.
Slide 32 - Quizvraag
Wat is de waterkringloop?
A
De voortdurende verplaatsing van water over de aarde
B
De voortdurende verplaatsing van water door de lucht
C
Het geheel van verdamping en condensatie
D
Water dat in een kringetje over de aarde verdeeld is
Slide 33 - Quizvraag
Wat hoort niet bij de waterkringloop?
A
Condensatie
B
Verdamping
C
Sedimentatie
D
Neerslag
Slide 34 - Quizvraag
Wat is de juiste volgorde van de waterkringloop?
A
Zon-condensatie-neerslag-verdamping
B
Zon-verdamping-afstroming-stuwingsregen
C
Zon-verdamping-condensatie-neerslag
D
Zon-condensatie-korte waterkringloop- lange waterkringloop
Slide 35 - Quizvraag
Neerslag
Verdamping
Condensatie
Oppervlaktewater/
zoet water
Infiltratie
Zout water
Afstroming
Slide 36 - Sleepvraag
Bekijk de afbeelding nog een keer. Welke soort neerslag kan je hier verwachten? (Examenvraag)
Slide 37 - Open vraag
Aan de slag!!
Maken uit je werkboek!
Maken 1.2: opdracht 1a, 2a, 2b, 3, 4, 5b, 6a, 7a
Maken 1.3: opdracht 1, 2a, 2b, 3b, 3c, 5a en 6
Maken 1.4 opdracht 2a, 2b, 2c, 3c t/m 3g, 4, 5, 6a, 6b en 7
Slide 38 - Tekstslide
Begrippen I
Afstromen: Neerslag die zich als stromend water verzamelt in beekjes, meren en rivieren en zo uiteindelijk in de zee
terechtkomt.
Bevriezen: Het overgaan van water (vloeibare fase) in ijs (vaste fase).
Condenseren: Het overgaan van waterdamp (gasfase) in water (vloeibare fase).
Frontale regen: Neerslag die ontstaat bij een warmtefront en een koufront, waar warme en koude lucht botsen.
Infiltreren: Het in de bodem naar het grondwater wegzakken van neerslag.
Lijzijde: De kant van het gebergte waar bijna nooit de wind vandaan komt, waar de lucht daalt en opwarmt, waardoor er
bijna geen neerslag valt. Dit gebied ligt in de regenschaduw.
Loefzijde: De kant van het gebergte waar bijna altijd de wind vandaan komt, waar de lucht omhoog wordt gestuwd en
afkoelt, waardoor er vaak neerslag valt.
Luchtvochtigheid: De hoeveelheid waterdamp die lucht bevat.
Neerslag: Water dat in vaste of vloeibare vorm op de aarde neerslaat (zoals regen, sneeuw en hagel).
Regenschaduw: Gebied aan de lijzijde van een gebergte, waar bijna geen neerslag valt.
Smelten: Het overgaan van ijs (vaste fase) naar water (vloeibare fase).
Stijgingsneerslag: Neerslag die ontstaat in gebieden waar (vochtige) lucht door het aardoppervlak wordt opgewarmd, opstijgt en hoger in de atmosfeer afkoelt.
Slide 39 - Tekstslide
Begrippen II
Smelten: Het overgaan van ijs (vaste fase) naar water (vloeibare fase).
Stijgingsneerslag: Neerslag die ontstaat in gebieden waar (vochtige) lucht door het aardoppervlak wordt opgewarmd, opstijgt en
hoger in de atmosfeer afkoelt.
Stuwingsneerslag: Neerslag die ontstaat bij gebergten waar (vochtige) lucht omhooggestuwd wordt en afkoelt.
Verdampen: Het overgaan van water (vloeibare fase) in waterdamp (gasfase)
Waterkringloop: Het voortdurend afwisselen van de drie fasen van water in een kringloop.
Slide 40 - Tekstslide
Succescriteria
Je kunt verklaren waarom waterdamp condenseert in lucht die afkoelt. Hierbij gebruik je de begrippen luchtvochtigheid en verzadiging.
Je kunt uitleggen waaruit wolken bestaan.
Je kunt uitleggen waarom op plaatsen waar (warme) lucht opstijgt, neerslag kan ontstaan.
Je kunt uitleggen waarom uit sommige wolken geen neerslag valt en je gebruikt hierbij de begrippen luchtvochtigheid en grootte van waterdruppels.
Je kunt uitleggen waarom op plaatsen waar (koude) lucht in de atmosfeer daalt, geen neerslag zal ontstaan.
Je kunt drie soorten neerslag herkennen in een afbeelding en uitleggen hoe deze soorten neerslag ontstaan.
Je kunt het verband uitleggen tussen de verschillende soorten neerslag en lagedrukgebieden aan het aardoppervlak.
Je kunt uitleggen waarom warme lucht over koude lucht omhoog beweegt als warme en koude lucht botsen en dit in een tekening herkennen.
Je kunt de waterkringloop in een afbeelding herkennen en je kunt hem zelf tekenen. Je kunt daarbij de verschillende onderdelen van de waterkringloop benoemen.
Je kunt beschrijven hoe de waterkringloop werkt en wat de verbanden zijn tussen de verschillende onderdelen.
Slide 41 - Tekstslide
Aan de slag
Je mag aan de slag met de opdrachten van §1.4 in Learnbeat