Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Bezoek de website
‹
Terug naar zoeken
Mavo 3: Blok 1 Grammatica en Spelling oefenen
Oefenen G
rammatica zinsdelen
1 / 49
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
In deze les zitten
49 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
40 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Oefenen G
rammatica zinsdelen
Slide 1 - Tekstslide
Verdelen in zinsdelen
- Je krijgt drie zinnen die je moet verdelen in zinsdelen.
-
Neem de zinnen over en zet strepen tussen de zinsdelen.
voorbeeld:
( In de pauze / zitten / we / vaak / buiten. )
Slide 2 - Tekstslide
Mijn tante was haar kaartje opeens kwijt.
Slide 3 - Open vraag
Vorige week controleerde de conducteur alle kaartjes.
Slide 4 - Open vraag
We vonden haar kaartje gelukkig onder mijn stoel.
Slide 5 - Open vraag
Wat is een gezegde?
A
Het woord dat voorop komt wanneer je de zin vragend maakt.
B
Het woord dat verandert wanneer je de zin in een andere tijd zet.
C
Alle werkwoorden die in de zin staan.
D
Het antwoord op de vraag: wie of wat?
Slide 6 - Quizvraag
Het werkwoordelijk gezegde.
Er komen nu 3 zinnen. Geef steeds het werkwoordelijk gezegde aan.
Slide 7 - Tekstslide
Waarom hebben katten snorharen?
wg =
A
waarom
B
hebben
C
hebben snorharen
D
katten
Slide 8 - Quizvraag
Met zijn snorharen kan een kat goed voelen.
wg =
A
met zijn snorharen
B
kan
C
kan goed voelen
D
kan voelen
Slide 9 - Quizvraag
Hij weet daardoor waar hij heen gaat.
wg =
A
weet
B
hij
C
weet daardoor
D
weet gaat
Slide 10 - Quizvraag
De persoonsvorm én het werkwoordelijk gezegde.
Er komen 4 zinnen.
Geef de persoonsvorm aan + het werkwoordelijk gezegde.
Slide 11 - Tekstslide
Kunnen slakken zonder hun huisje leven?
pv: ….
wg: ….
A
pv: kunnen wg: leven
B
pv: kunnen wg: kunnen leven
C
pv: leven wg: kunnen leven
D
pv: slakken wg: slakken leven
Slide 12 - Quizvraag
Door een beschadiging aan zijn huisje kan hij sterven.
pv: …..
wg: …...
A
pv: kan wg: kan hij sterven
B
pv: sterven wg: kan hij
C
pv: kan wg: beschadiging sterven
D
pv: kan wg: kan sterven
Slide 13 - Quizvraag
Een slak is door zijn huisje beschermd.
pv: ….
wg: ….
A
pv: een slak wg: is
B
pv: is wg: beschermd
C
pv: is wg: is beschermd
D
pv: een slak wg: is beschermd
Slide 14 - Quizvraag
Dan wordt hij door een ander dier opgepeuzeld.
pv: …..
wg: …..
A
pv: wordt wg: een ander dier
B
pv: wordt wg: opgepeuzeld
C
pv: hij wg: wordt opgepeuzeld
D
pv: wordt wg: wordt opgepeuzeld
Slide 15 - Quizvraag
Het onderwerp
Er komen nu 4 zinnen.
Wat is het onderwerp van die zinnen?
Slide 16 - Tekstslide
’s Ochtends laat de buurman zijn hond uit.
het onderwerp is:
A
de buurman
B
zijn hond
C
laat uit
D
's ochtends
Slide 17 - Quizvraag
Hij gooit een stok ver de bosjes in.
het onderwerp is:
A
een stok
B
de bosjes
C
hij
D
gooit ver
Slide 18 - Quizvraag
Enthousiast rent de hond achter de stok aan.
het onderwerp is:
A
enthousiast
B
rent
C
de stok
D
de hond
Slide 19 - Quizvraag
Hoe komt die bal nu in zijn bek terecht?
het onderwerp is:
A
die bal
B
zijn bek
C
komt terecht
D
hoe
Slide 20 - Quizvraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Hangjongeren
hebben
de burgemeester
veel problemen
bezorgd
afgelopen zomer.
Slide 21 - Sleepvraag
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Tekst
Hij heeft zijn stem schor geschreeuwd op het feestje.
Slide 22 - Open vraag
Sleep de kern en bijvoeglijke bepaling(en) naar het juiste vak.
Zin:
kern
bijvoeglijke
bepaling
Met
de
nieuwe
vriend
van mijn zus
kan
ik
goed
opschieten.
Slide 23 - Sleepvraag
Vul de juiste vorm in:
Vorige week (verven) mijn broer en ik onze slaapkamers.
A
verven
B
verften
C
verfde
D
verfden
Slide 24 - Quizvraag
Welke zin is juist gespeld?
A
Als ik het antwoord niet raad, word zij boos.
B
Als ik het antwoord niet raadt, word zij boos.
C
Als ik het antwoord niet raadt, wordt zij boos.
D
Als ik het antwoord niet raad, wordt zij boos.
Slide 25 - Quizvraag
Wat hoort er op de plek van de puntjes?
(beantwoorden) ..... je zus die vraag niet?
Slide 26 - Open vraag
Wat hoort er op de plek van de puntjes?
Mijn vader .... de auto bij Aegon.
A
verzeker
B
verzekert
C
verzekerd
D
verzekerdt
Slide 27 - Quizvraag
In welke zin is de persoonsvorm juist gespeld?
A
Hij verhuist volgende week naar Amsterdam.
B
Hij verhuisd volgende week naar Amsterdam.
C
Hij verhuisdt volgende week naar Amsterdam.
D
Hij verhuisde volgende week naar Amsterdam.
Slide 28 - Quizvraag
Wat hoort er op de plek van de puntjes?
(verkleden) ..... jij je drie keer per dag?
Slide 29 - Open vraag
Zij heeft het afgelopen jaar te weinig (trainen).
Slide 30 - Open vraag
Wat hoort er op de plek van de puntjes?
De zon .... licht en warmte.
A
verspreit
B
verspreid
C
verspreidt
D
versprijt
Slide 31 - Quizvraag
Welke zin is juist?
A
Als het regent wordt je nat.
B
Als het regent word je nat.
C
Als het regent, wordt je nat.
D
Als het regent, word je nat.
Slide 32 - Quizvraag
de (vallen) engel
Slide 33 - Open vraag
Ik heb de afgelopen weken bijna niets (verdienen).
A
verdient
B
verdiend
C
verdiendt
Slide 34 - Quizvraag
Hij kreeg zijn (verdienen) loon
A
verdiende
B
verdiendde
Slide 35 - Quizvraag
Mijn neef (scoren) vorige week nog drie doelpunten!
Slide 36 - Open vraag
De (vermissen) sleutels waren snel weer terecht.
A
vermiste
B
vermistte
Slide 37 - Quizvraag
(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt
Slide 38 - Quizvraag
het (redden) kind
Slide 39 - Open vraag
Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte
Slide 40 - Quizvraag
de (schilderen) muur
Slide 41 - Open vraag
Kies het juiste werkwoord:
"Het vliegtuig ..."
A
land
B
landt
C
lant
Slide 42 - Quizvraag
de (haten) dictator
Slide 43 - Open vraag
het (controleren) alarm
Slide 44 - Open vraag
Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente
Slide 45 - Quizvraag
het (braden) vlees
Slide 46 - Open vraag
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde
Slide 47 - Quizvraag
de (aanbieden) prijs
Slide 48 - Open vraag
Einde!
Slide 49 - Tekstslide