1.1 Verbranding

Thema 1 Verbranding en ademhaling
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Thema 1 Verbranding en ademhaling

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
1. Je weet dat voor verbranding zuurstof nodig is en dat koolstofdioxide ontstaat.

2.  Je kunt het verband omschrijven tussen verbranding in je lichaam en lichamelijke inspanning. 

Slide 2 - Tekstslide

 1.1 Verbranding

Slide 3 - Tekstslide

Wat verdwijnt er hier? 

Slide 4 - Tekstslide

Wat heb je dus nodig voor verbranding?
  •  Brandstof

Slide 5 - Tekstslide

noem enkele brandstoffen...

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

Welke energie komt hier vrij?

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de brandstof bij een bosbrand?

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Energie is dus afkomstig van?
A
Verbranding van een brandstof
B
Verbranding van zuurstof
C
Verbranding van koolstofdioxide
D
Verbranding van water

Slide 11 - Quizvraag




 








  • Is dit het enige wat we nodig hebben voor verbranding?
  • Nee, we hebben dus ook zuurstof nodig!!!

Slide 12 - Tekstslide

Welk GAS wordt verbruikt bij de VERBRANDING?
A
koolstofdioxide
B
zuurstof

Slide 13 - Quizvraag

Welke 2 stoffen hebben we nodig voor verbranding?

Slide 14 - Open vraag

Bij verbranding komt energie vrij
  • warmte
  • beweging
  • licht

Slide 15 - Tekstslide

Bij verbranding ontstaat:
A
Zuurstof
B
Glucose
C
Koolstofdioxide

Slide 16 - Quizvraag

En hier?

Slide 17 - Tekstslide

De formule van verbanding

brandstof + zuurstof  -->  water + koolstofdioxide + energie
(dit moet je kennen: boek blz 8!)

Slide 18 - Tekstslide

4

Slide 19 - Video

Verbranding is?
A
De afbraak van CO2 in cellen
B
De productie van glucose is cellen
C
De toename van water in de cel
D
De afbraak van glucose in cellen

Slide 20 - Quizvraag

Wordt hier energie verbruikt?

Slide 21 - Tekstslide

01:10
Welk gas uit de lucht is nodig voor verbranding?
A
Hout
B
Koolstofdioxide
C
Zuurstof
D
Stikstof

Slide 22 - Quizvraag

02:22
Waarom gaat het vuur in een pan uit als je er een doek overheen doet?
A
Het wordt te koud.
B
Er kan geen zuurstof meer bij.
C
De brandstof raakt op.

Slide 23 - Quizvraag

04:22
Welke 2 verbrandingsproducten ontstaan altijd bij verbranding?
A
Water en koolstofdioxide
B
Water en zuurstof
C
Zuurstof en koolstofdioxide

Slide 24 - Quizvraag

05:16
Wat is de meest gebruikte brandstof in ons lichaam?
A
Koolstofdioxide
B
Zuurstof
C
Water
D
Glucose

Slide 25 - Quizvraag

Extra: H2O =
A
zuurstof
B
koolstofdioxide
C
water

Slide 26 - Quizvraag

Extra: CO2 =
A
zuurstof
B
koolstofdioxide
C
water

Slide 27 - Quizvraag

Extra: O2 =
A
zuurstof
B
koolstofdioxide
C
water

Slide 28 - Quizvraag

In ons lichaam vindt dus ook verbranding plaats!

- Ook wij verbruiken een brandstof en zuurstof!

Welke brandstof verbruiken wij mensen eigenlijk??? 
  •                                  Glucose!!!!

Slide 29 - Tekstslide

Hoe actiever je bent, hoe meer verbranding er plaatsvindt in je lichaam.

Slide 30 - Tekstslide

Wordt hier energie verbruikt?
  • Het kost je lichaam ook heel veel energie om jou warm te houden!

Slide 31 - Tekstslide

In alle cellen van een organisme vindt verbranding plaats!!!

Dag & nacht!!!
Onthoud!!!

Slide 32 - Tekstslide

Wie verbruikt het meest?
A
Iemand die Netflixt op de bank bij 25 graden.
B
Iemand die Netflixt op de bank bij 5 graden.

Slide 33 - Quizvraag

Dus bij meer inspanning:
  • spieren hebben meer energie nodig dus meer verbranding! --> er is dus meer brandstof & zuurstof nodig.
  • Daardoor gaat je ademhaling sneller en je hartslag omhoog.
  • Daardoor krijg je het warmer en ga je zweten.
  • De warmte wordt via de huid afgevoerd.
  • Koolstofdioxide wordt via bloed en ademhaling afgevoerd.

Slide 34 - Tekstslide

Leerdoelen
1. Je weet dat voor verbranding zuurstof nodig is en dat koolstofdioxide ontstaat.

2.  Je kunt het verband omschrijven tussen verbranding in je lichaam en lichamelijke inspanning. 

Slide 35 - Tekstslide