Stofwisseling in de cel herhaling

Stofwisseling in de cel
5 havo
Thema 8
Herhaling
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Stofwisseling in de cel
5 havo
Thema 8
Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Programma
  1. vragen met uitleg
  2. OefenSE
  3. ruimte voor vragen

Slide 2 - Tekstslide

Welke van de onderstaande stoffen is organisch?
A
PO4
B
CO2
C
C2H6
D
C6H12O6

Slide 3 - Quizvraag

Bekijk het plaatje. Is dit molecuul organisch of anorganisch? Waarom?
A
Organisch, want het bevat C, H en O
B
Anorganisch, want het bevat ook N
C
Organisch, want het bevat C, N en O
D
Anorganisch, want het bevat ook H

Slide 4 - Quizvraag

(An)organische stoffen
Anorganische stoffen:
  • allerlei verschillende atomen en moleculen
  • bevatten weinig chemische energie

Organische stoffen: 
  • Altijd C,H,O soms ook N (of P of S)
  • Ingewikkelde moleculen
  • Afkomstig van organismen
  • Bevatten veel chemische energie

Slide 5 - Tekstslide

Wat is geen voorbeeld van stofwisseling?
A
omzetting van H2O en CO2 naar glucose en O2
B
Omzetting van glucose naar glycogeen
C
omzetting van glucose naar CO2 en C2H5OH
D
Dit zijn allemaal voorbeelden van stofwisseling

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van voortgezette assimilatie?
A
Bacteriën produceren melkzuur uit de vergisting van glucose
B
In bladeren wordt glucose gevormd onder invloed van zonlicht
C
In aardappels wordt glucose in de vorm van zetmeel opgeslagen
D
In de diepzee levert de splitsing van H2S energie voor de productie van glucose uit CO2 en water

Slide 7 - Quizvraag

Stofwisseling in de cel
Stofwisseling (metabolisme) = alle chemische reacties in de cellen van een organisme

3 belangrijke stofwisselingsprocessen
  • Assimilatie: energie wordt vastgelegd in chemische energie
  • Voortgezette assimilatie
  • Dissimilatie: energie komt vrij in de vorm van beweging, warmte, etc.

Na verbranding ligt energie opgeslagen in ATP

 

Slide 8 - Tekstslide

Welke bewering klopt?
Een enzym...
A
Kan stofwisseling vertragen
B
Is een koolhydraat
C
Werkt specifiek
D
Raakt op

Slide 9 - Quizvraag

Welk enzym werkt het beste bij pH van 6?
A
enzym 1
B
enzym 2
C
enzym 3

Slide 10 - Quizvraag

Bij een proef wordt de pH verlaagd van 8 naar 5 en vervolgens verhoogd tot 7. Welk(e) enzym(en) is/zijn werkzaam op het eind?
A
Alleen enzym 2
B
Alleen enzym 3
C
Enzym 2 en 3
D
Geen van alle

Slide 11 - Quizvraag

Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Hoe hoger de temperatuur, hoe meer enzymen actief zijn
B
Hoe hoger de temperatuur, hoe sneller één enzym werkt
C
Hoe lager de temperatuur, hoe meer enzymen actief zijn
D
Hoe lager de temperatuur, hoe sneller één enzym werkt

Slide 12 - Quizvraag

Enzymen
= Eiwitten die chemische reacties versnellen (katalysator)
  • Substraat-specifiek
  • Enzymactiviteit = omzetting van het substraat per tijdseenheid.
  • minimum-optimum-maximum voor temperatuur en pH

Denatureren = eiwit verliest zijn vorm en daardoor functie (bij te hoge temperatuur)

Slide 13 - Tekstslide

Door fotosynthese ontstaat biomassa
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Fotosynthese
6 CO2 + 6 H2O --> C6H12O6 + 6 O2
  • in chloroplasten: chlorofyl (bladgroen)
  • blauw en rood licht wordt geabsorbeerd
  • autotrofe organismen
  • lichtenergie --> chemische energie

Slide 15 - Tekstslide

Intensiteit fotosynthese
= Snelheid waarmee glucose en zuurstof ontstaan bij de fotosynthese of CO2 en water verbruikt worden!


Afhankelijk van:
  • Sterkte en kleur van het licht
  • Beschikbare hoeveelheden koolstofdioxide en water
  • Temperatuur
  • Hoeveelheid bladgroen

Beperkende factor: bepaalt de intensiteit van de fotosynthese


Slide 16 - Tekstslide

Sachariden is een ander woord voor ...
A
Koolhydraten
B
Vetten
C
Eiwitten
D
Vitaminen

Slide 17 - Quizvraag

In aardappels wordt glucose opgeslagen in de vorm van zetmeel. In spieren wordt glucose opgeslagen in de vorm van glycogeen. Welke reactie vindt hier plaats en hoe noemen we dat?
A
Van monosacharide naar polysacharide - assimilatie
B
Van disacharide naar polysacharide - assimilatie
C
Van monosacharide naar polysacharide - voortgezette assimilatie
D
Van disacharide naar polysacharide - voortgezette assimilatie

Slide 18 - Quizvraag

Welk celorganel zorgt voor de primaire structuur van eiwitten?
A
Mitochondriën
B
Ribosomen
C
Lysosomen
D
Golgi-systeem

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen verzadigde en onverzadigde vetzuren
A
verzadigde vetzuren zijn zuurder dan onverzadigde
B
verzadigde vetzuren hebben meer dubbele bindingen dan onverzadigde
C
onverzadigde vetzuren hebben meer H atomen
D
onverzadigde vetzuren hebben dubbele bindingen, verzadigde niet

Slide 20 - Quizvraag

Voortgezette assimilatie
= Het opbouwen van grotere moleculen uit glucose en andere stoffen.
Energie hiervoor wordt geleverd door dissimilatie

Koolhydraten: mono-, di- en polysachariden
Eiwitten: mono-, di- en polypeptiden
Vetten: glycerol + vetzuren = mono-, di- of triglyceriden


Slide 21 - Tekstslide

Waar of niet waar?
ATP ► ADP + P + energie.
A
waar
B
niet waar, energie hoort links van de pijl
C
niet waar, de P hoort links van de pijl
D
niet waar, P en energie horen links van de pijl

Slide 22 - Quizvraag

Een duursporter gebruikt als energiebron:
A
Uitsluitend glycogeen en glucose en vet
B
Uitsluitend de fosfaataccu
C
Vooral glucose
D
Zowel eiwitten, als vetten, als glycogeen

Slide 23 - Quizvraag

Welke stof levert de meeste energie per molecuul?
A
Vet
B
Eiwitten
C
Glucose
D
Koolhydraten

Slide 24 - Quizvraag

AEROBE DISSIMILATIE
ANAEROBE DISSIMILATIE
Vindt plaats in mitochondriën
Vindt plaats in cytoplasma
Met zuurstof
Zonder zuurstof
2 ATP per glucose
38 ATP per glucose
Melkzuurgisting

Slide 25 - Sleepvraag


Welk voedingsmiddelen worden met behulp van bacteriën gemaakt?
A
yoghurt en bier
B
bier en brood
C
yoghurt en zuurkool
D
wijn en zuurkool

Slide 26 - Quizvraag

Dissimilatie
Verbranding = afbraak van organische stoffen waarbij energie vrijkomt (exotherm proces)
Energie wordt vastgelegd in de vorm van ATP (adenosinetrifosfaat)
  • Met zuurstof = aeroob: in mitochondriën
  • Zonder zuurstof = anaeroob: in cytoplasma

C6H12O6 + 6O2 --> 6CO2 + 6H2O + energie (38 ATP) = verbranding
C6H12O6 --> 2CO2 + 2 C2H5OH (ethanol) + E (2 ATP) = alcoholgisting
C6H12O6  --> 2 C3H6O3 (melkzuur) + E (2 ATP) = melkzuurgisting

Slide 27 - Tekstslide

Welke factor heeft geen invloed op de basale stofwisseling?
A
Leeftijd
B
Seizoen
C
Beroep/dagbesteding
D
Geslacht

Slide 28 - Quizvraag

Basale stofwisseling
= Stofwisseling die moet plaatsvinden om cellen/organen te kunnen laten functioneren in rust zoals: hartslag, ademhaling, peristaltiek darmkanaal.

Afhankelijk van:
  • Leeftijd
  • Geslacht
  • Gewicht
  • Tijdstip van de dag
  • Jaargetijde
  • Lichaamstemperatuur


Slide 29 - Tekstslide

Zelf werken
Leren
Thema 8

Maken
Examentrainer thema 8
OefenSE

Slide 30 - Tekstslide