In deze les zitten 9 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Wie? - Doet? - Wat? - Waar? - Wanneer?
I - go - skateboarding - in the park - on Sundays.
Plaats en tijd in één zin?
Eerst plaats en dan de tijd
Ezelsbruggetje: patat en dan het toetje.
De woordvolgorde van een Engelse zin is als volgt:
Wie? - Doet? - Wat? - Waar? - Wanneer?
Een Engelse vraag ziet er zo uit:
(hulpww) - onderwerp/wie - werkwoord/doet - wat - waar - wanneer?
Do - you - see - that man - over there?