Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Bezoek de website
‹
Terug naar zoeken
Quiz Hoofdstuk 4
Je bent persoonlijk aansprakelijk bij een ...
A
BV en VOF.
B
Eenmanszaak en VOF.
C
Eenmanszaak en BV.
D
VOF en NV.
1 / 22
volgende
Slide 1:
Quizvraag
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3,4
In deze les zitten
22 slides
, met
interactieve quizzen
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Je bent persoonlijk aansprakelijk bij een ...
A
BV en VOF.
B
Eenmanszaak en VOF.
C
Eenmanszaak en BV.
D
VOF en NV.
Slide 1 - Quizvraag
De eenmanszaak is een vennootschap
A
Juist
B
Niet juist
Slide 2 - Quizvraag
Wat voor een belasting betaald een VOF en eenmanszaak
A
Inkomstenbelasting
B
Vennootschapsbelasting
C
Inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting
D
Geen belasting
Slide 3 - Quizvraag
Welke ondernemingsvorm is een rechtspersoon?
A
CV
B
NV
C
VOF
D
Eenmanszaak
Slide 4 - Quizvraag
Wat is een verschil tussen een stichting en een bv?
A
Een stichting heeft geen doel, een bv wel.
B
Het doel van een bv is meestal (maximale) winst, het doel van een stichting is niet-commercieel.
C
Een bv is geen rechtspersoon, een stichting is dat wel.
D
Een stichting is geen rechtspersoon, een bv is dat wel.
Slide 5 - Quizvraag
Alle ondernemingsvormen betalen vennootschapsbelasting.
A
juist
B
onjuist
Slide 6 - Quizvraag
Heeft een VOF rechtspersoonlijkheid
A
Ja
B
Nee
Slide 7 - Quizvraag
In de ‘Algemene wet gelijke behandeling’ staat onder andere
A
Mannen en vrouwen moeten evenveel verdienen
B
Vrouwen moeten voorrang krijgen
C
Mannen verdienen een betere baan dan vrouwen
D
Vrouwen verdienen een betere baan dan mannen
Slide 8 - Quizvraag
Arbeidsparticipatie is het percentage van de bevolking dat tot de werkende beroepsbevolking hoort.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quizvraag
In welke wet staan regels over werktijden?
A
Algemene Ouderdomswet
B
Arbeidstijdenwet
C
Arbeidsomstandighedenwet
D
Wet Minimumjeugdloon
Slide 10 - Quizvraag
Deze wet regelt de werk- en rusttijden
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet
Slide 11 - Quizvraag
Wanneer de vraag naar arbeid groter is dan het het aanbod van arbeid, spreken economen van een ........
A
krappe arbeidsmarkt
B
ongelijke arbeidsmarkt
C
ruime arbeidsmarkt
Slide 12 - Quizvraag
Welke ontwikkeling heeft er plaatsgevonden in de beroepsbevolking van Nederland?
A
Meer boeren en een krimpende beroepsbevolking
B
Groeiende secondaire sector en een groeiende beroepsbevolking
C
Groeiende dienstensector en een groeiende beroepsbevolking
D
Krimpende dienstensector en een krimpende beroepsbevolking
Slide 13 - Quizvraag
concurrentiepositie wordt NIET bepaald door...
A
loonkosten
B
kwaliteit
C
scholing
D
kwantiteit
Slide 14 - Quizvraag
Wanneer de vraag naar arbeid groter is dan het het aanbod van arbeid, spreken economen van een ........
A
krappe arbeidsmarkt
B
ongelijke arbeidsmarkt
C
ruime arbeidsmarkt
Slide 15 - Quizvraag
Waar staat UWV voor?
A
Uitvoeringsinstituut WerknemersVerzekeringen
B
Uitvoeringsinstituut WerknemersVoorziening
Slide 16 - Quizvraag
Wat is de juiste volgorde voor het stijgen van de werkgelegenheid?
A
Kostenbesparing - verkoopprijs daalt - afzet stijgt - werkgelegenheid stijgt
B
verkoopprijs daalt - kostenbesparing - afzet stijgt - werkgelegenheid stijgt
C
afzet stijgt - verkoopprijs daalt - kostenbesparing - werkgelegenheid stijgt
D
werkgelegenheid stijgt - afzet stijgt - verkoopprijs daalt - kostenbesparing
Slide 17 - Quizvraag
Als je werkloos bent kun je je inschrijven bij het ...
A
VWU
B
VUW
C
WVU
D
UWV
Slide 18 - Quizvraag
een strandtent gaat failliet. wat voor werkloosheid is dat?
A
conjuncturele werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
seizoens werkloosheid
D
frictie werkloosheid
Slide 19 - Quizvraag
Juist of onjuist?
Conjuncturele werkloosheid
is blijvend.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quizvraag
Van welk soort werkloosheid is sprake?
"Jaap komt net van school"
A
frictie werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Conjuncturele werkloosheid
Slide 21 - Quizvraag
Wat is regionale werkloosheid?
A
Werkloosheid die niet bekend is bij UWV.
B
Dat de werkloosheid in een bepaald seizoen hoger is.
C
Dat de werkloosheid in bepaalde gebieden hoger is.
D
Dat er geen werk is voor bepaalde opleidingen.
Slide 22 - Quizvraag