In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 2
Thuis in geldzaken
Slide 1 - Tekstslide
paragraaf 1
Geld telt
Slide 2 - Tekstslide
Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan
Slide 3 - Quizvraag
Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil.
B
indirecte ruil.
Slide 4 - Quizvraag
Ruilen zonder geld noemen we ook wel?
A
een indirecte ruil
B
een directe ruil
Slide 5 - Quizvraag
Je wast de auto van je vader en in ruil hiervoor krijg je een Big Mac
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 6 - Quizvraag
munten en bankbiljetten noem je:
A
giraal geld
B
chartaal geld
C
debetsaldo
D
creditsaldo
Slide 7 - Quizvraag
Geld uit een betaal automaat noemen we ook wel?
A
digitaal geld
B
cashflow
C
giraal geld
D
chartaal geld
Slide 8 - Quizvraag
Een ander woord voor contant geld is?
A
euro
B
bankpas
C
giraal geld
D
chartaal geld
Slide 9 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van chartaal geld?
A
creditcard
B
bankpas
C
biljetten
D
pinpas
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van giraal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
betaalpas
D
flippo's
Slide 11 - Quizvraag
Wat zijn Vreemde Valuta?
A
Buitenlands geld
B
Wisselkoers
C
Provisiekosten
D
Euro's
Slide 12 - Quizvraag
Lars neemt € 100 Euro op via de geldautomaat, hij stopt het geld in zijn portemonnee wat is er gebeurd?
A
Zijn vermogen is afgenomen met € 100,-
B
Zijn vermogen is juist toegenomen met maar liefst € 100,-
C
zijn girale geld is toegenomen
D
zijn chartale geld is toegenomen
Slide 13 - Quizvraag
paragraaf 2
Betalen en bankieren
Slide 14 - Tekstslide
Ik heb nu €1.500,- op mijn bankrekening staan. Ik krijg €1.200 aan salaris en geef €700 uit. Wat is mijn nieuwe saldo? Credit of debet?
Slide 15 - Open vraag
Begin september had je een saldo van € 150 op je rekening. Je kreeg € 20 zakgeld en € 10 van je oma. Je gaf € 5 uit in de kantine en € 185 aan een nieuwe gameconsole. Wat was je saldo eind september?
Slide 16 - Open vraag
paragraaf 3
Sparen met profijt
Slide 17 - Tekstslide
Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen.
C
Hoeveel spaargeld je hebt
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.
Slide 18 - Quizvraag
De prijzen stijgen met 2% Het inkomen van Ahmet stijgt met 1% Wat gebeurt er met de koopkracht van Ahmet?
A
Stijgt
B
Daalt
C
Blijft gelijk
Slide 19 - Quizvraag
De prijzen stijgen met 2% Het inkomen van Lisa stijgt met 3% Stijgt of daalt de koopkracht van Lisa?
A
Stijgt
B
Daalt
Slide 20 - Quizvraag
De inflatie stijgt met 2,5% Het inkomen van Rick stijgt met 1,5% Met hoeveel procent stijgt of daalt de koopkracht van Rick?
A
Daalt met 4%
B
Stijgt met 4%
C
Daalt met 1%
D
Stijgt met 1%
Slide 21 - Quizvraag
Wat is een spaardeposito?
A
Een rekening waarop geld staat waar je altijd bij kan als je het nodig hebt.
B
Een rekening waarop het geld voor een afgesproken tijd vast staat tegen een vaste rent.
C
Dit is een ander woord voor variabele rente.
D
Dit is een ander woord voor vaste rente.
Slide 22 - Quizvraag
Er staat €500 op je spaarrekening. Je ontvangt hierover 2,8% rente. Hoeveel rente is dit?
A
€518
B
€18
C
€514
D
€14
Slide 23 - Quizvraag
Er staat €890 euro op je spaarrekening je ontvangt 1,6% rente. Hoeveel rente is dit?
A
€34,24
B
€14,24
C
€24,24
D
€44,24
Slide 24 - Quizvraag
paragraaf 4
Risico's van beleggen
Slide 25 - Tekstslide
Je bekijkt van enkele bedrijven de aandelen. Van welke bedrijven zijn de aandelen gedaald?
A
Ahold en Ajax
B
Ajax, KPN en Ahold
C
Ahold en ING Groep
D
Kpn en ING Groep
Slide 26 - Quizvraag
Stel je hebt op maandag €1000 euro aandelen gekocht bij KPN. Hoeveel zijn je aandelen dan waard op vrijdag?
A
992
B
1080
C
920
D
1008
Slide 27 - Quizvraag
Stel: jij hebt 9000 euro op de bank staan. De bank geeft je 2,3 % per jaar. Hoeveel rente ontvang jij dan maandelijks van de bank?
Slide 28 - Open vraag
Bereken de samengestelde rente. € 2 000 aan 3 % in 3 jaar
Slide 29 - Open vraag
Jelte krijgt 1,5% rente over zijn spaargeld. Op 1 januari bedroeg zijn spaargeld €1.500. Hoeveel stond er op 31 december op zijn rekening?
A
€1.725
B
€1.650
C
€1.522,5
D
€1.522,50
Slide 30 - Quizvraag
Dividend en koerswinst zijn het rendement van
A
een spaarrekening
B
obligaties
C
aandelen
Slide 31 - Quizvraag
Het minste risico loop ik bij
A
obligaties
B
aandelen
Slide 32 - Quizvraag
Jelte krijgt 1,5% samengestelde rente over zijn spaargeld. Op 1 januari 2015 bedroeg zijn spaargeld €1.500. Hoeveel stond er op 31 december 2017 op zijn rekening?
A
€2.281,31
B
€1.545,34
C
€1.568,52
Slide 33 - Quizvraag
paragraaf 5
Lenen en betalen
Slide 34 - Tekstslide
Wat is een hypothecaire lening?
A
Lening voor de koop van een huis
B
Lening voor de koop van een auto
C
Lening voor de koop van een nieuwe bank
D
Lening voor de koop van een nieuwe ps4
Slide 35 - Quizvraag
Voor de aanschaf van een duurzaam consumptiegoed, zoals bijvoorbeeld een auto of scooter, heb je veel geld nodig. Als je het geld daarvoor leent, spreek je van een...