H5 geheel

Rekenen, meten en schatten

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Rekenen, meten en schatten

Slide 1 - Tekstslide


In de komende lessen gaan we alle rekenonderwerpen, die je voor het CSE en SE43 moet kennen, kort herhalen

Slide 2 - Tekstslide

Vuistregels (uit je hoofd leren)
een man 1,80m lang
 loopsnelheid 5km/ uur
een stap 75 cm
 fietssnelheid 15 ton 20 km/uur
een verdieping 3m hoog
een deur 2m hoog
afstand over de weg 1,2 keer de afstand hemelsbreed

Slide 3 - Tekstslide

Eenheden omrekenen

 

Moet je uit je hoofd

kennen en kunnen toepassen

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Geen macht?

factor 10

Slide 7 - Tekstslide

Geen macht?

factor 10

Slide 8 - Tekstslide

Oppervlakte?

factor 100

bovenin een 2, dus 2 nullen

Slide 9 - Tekstslide

Inhoud?

factor 1000

Bovenin een 3, dus 3 nullen

Slide 10 - Tekstslide

Dit is ook inhoud,

dus factor 1000

Slide 11 - Tekstslide

Rekenen met eenheden van tijd
voorbeeld:
27,4 uren is

1 dag (27,4 - 1x24 = 3,4)
3 uren ( 3,4 - 3 = 0,4)
24 minuten (0,4 x 60 = 24)



Slide 12 - Tekstslide

Eenheden van gewicht
1 ton = 1000 kilogram (kg)
1 kilogram = 1000 gram (g)
1 gram = 1000 milligram (mg)



Slide 13 - Tekstslide

Eenheden van snelheid
kilometer per uur (km/u)
meter per seconde (m/s)

km/u = m/s x 3,6
m/s = km/u : 3,6


Slide 14 - Tekstslide

Afronden
je kijkt naar het eerste decimaal dat je weglaat
-is dat 0, 1, 2, 3, of 4 dan blijft het getal ervoor gelijk
- is dat 5, 6, 7, 8 of 9 dan wordt het getal ervoor één hoger

0,4669836 afronden op 2 decimalen wordt 0,47
0, 4669836 afronden op 5 decimalen wordt 0,46698





Slide 15 - Tekstslide

Grote getallen
1 duizend = 1.000
1 miljoen = 1.000.000
1 miljard = 1.000.000.000
1 biljoen = 1.000.000.000.000
1 biljard = 1.000.000.000.000.000




Slide 16 - Tekstslide








Biljart

Slide 17 - Tekstslide

Grote getallen in de wetenschappelijke notatie
altijd 1 cijfer voor de komma en 
meestal 2 cijfers achter de komma (tenzij anders aangegeven)

vb: 
12.345.678 = 1,23 x 107

Slide 18 - Tekstslide

Kleine getallen in de wetenschappelijke notatie
altijd 1 cijfer voor de komma en 
meestal 2 cijfers achter de komma (tenzij anders aangegeven)
altijd een negatief getal in de macht
vb: 
0,000 000 287 812= 

2,88107

Slide 19 - Tekstslide

Machten
 = 4x4x4x4x4
 = -4x-4x-4x-4 = 256
 = -4x4x4x4 = - 256
= 1

45
(4)4
44
40

Slide 20 - Tekstslide

Wortels
omgekeerde van kwadraat 
4= 16
√ 16 = 4
let op de haakjes bij het invoeren op de rekenmachine
 16+9 = 13
(16+9) = 5

Slide 21 - Tekstslide

Rekenvolgorde 
            Hoe Moeten Wij Van Die Onvoldoendes Afkomen

Haakjes
Machten en Wortels (van links naar rechts)
Vermenigvuldigen en Delen (van links naar rechts)
Optellen en Aftrekken (van links naar rechts)



Slide 22 - Tekstslide



Een broek kost €50, er komt 20% bij.

1 wat weet je
2 wat moet je weten
3 waar komt de 1 en de ///
4 uitrekenen: 50:100x120=60
De broek kost nu €60



 
Rekenen met procenten
%
100
50
120
1
60
////
1
2
3
4
1
3

Slide 23 - Tekstslide



 Een broek kost €50, er gaat 25% af.

De broek kost nu:
(50:100x75=37,50)
€37,50


Rekenen met procenten
1
%
100
50
75
1
///
37,50
1
3
3
2
4

Slide 24 - Tekstslide


De huurprijs is na de verhoging (100:574x586) 102,1%
De verhoging is dus 2,1%


De huurprijs wordt verhoogd van 
€ 574 naar € 586, hoeveel % is de verhoging? 

  1. wat weet je
  2. wat moet je weten
  3. waar komen de 1 en de ///
  4. uitrekenen
% gevraagd
%
574
586
100
102,1
1
////
1
1
2
4
3
3

Slide 25 - Tekstslide


Er zitten (6:27,3x100)
22 leerlingen in de klas


 6 leerlingen in de klas dragen een bril, dat is 27,3% van alle leerlingen.
Hoeveel leerlingen zitten in de klas?

  1. wat weet je
  2. wat moet je weten
  3. waar komen de 1 en de ///
  4. uitrekenen
% terugrekenen
aantal
%
22,0
6
100
27,3
////
1
2
4
1
1
3
3

Slide 26 - Tekstslide

 

Een scooter kost €2000 excl. BTW, hoeveel kost hij incl. BTW?

Inclusief BTW kost de scooter:
(2000:100x121) €2420



Excl. BTW
%
100
2000
1
///
121
2420

Slide 27 - Tekstslide



Let op: 
bij berekeningen met BTW is 
100% altijd het bedrag exclusief BTW en 121% of 106% het bedrag inclusief BTW

Een scooter kost €2000 incl. BTW, hoeveel kost hij excl. BTW?




De scooter kost (2000:121x100)
€1652,89 excl. BTW
Incl. BTW
%
kosten
100
1652,89
2000
////
121
1
incl. BTW is 121%
!
excl. BTW is 100%
!

Slide 28 - Tekstslide

Promille

1% = 

‰ = 


1001
10001

Slide 29 - Tekstslide

Verhoudingen





                                                            :5        X8
Wat je onder doet, doe je boven ook
Dus 4,8 liter geel en 3,2 liter blauw wordt 8 liter groen





De verhouding geel:blauw =3:2, 
Je wilt 8 liter groene verf maken, hoeveel gele en blauwe verf heb je nodig? 

Slide 30 - Tekstslide

Exponentiële toename en afname

  • Uitkomst = begingetal x groeifactor tijd
  • Begingetal : daar start je mee
  • Toename 5% dan is de groeifactor:                          = 1,05    

  • Afname 5% dan is de groeifactor:                          = 0,95



100(100+5)
100(1005)

Slide 31 - Tekstslide

Noem twee dingen die je hebt geleerd in dit hoofdstuk

Slide 32 - Open vraag

Wat begrijp je nog niet zo goed van dit hoofdstuk?

Slide 33 - Open vraag

Succes met leren





Slide 34 - Tekstslide