In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
5. Organen van vertering + Verteringsstelsel
Slide 1 - Tekstslide
Als je het lokaal binnen komt
Klaar voor de start
Telefoon in de telefoontas of je eigen tas
Pak je boek, werkboek, etui.
Als de docent het zegt, pak je je iPad (swipe alles weg).
Werk je in een programma?==> Vergrendel je iPad!
timer
1:00
Slide 2 - Tekstslide
Maak van
deze lesstof
een paar mindmaps!
of
Maak een
samenvatting!
Slide 3 - Tekstslide
Je noteert de belangrijkste begrippen en hun betekenis in je schrift.
o.a. Kruisbesmetting
Je maakt mindmap / tekstschema / samenvatting over:
1. Het verteringsstelsel
2. Verteringsklieren
3. Lever - Alvleesklier - Galblaas
4. Maag
Vergelijk jouw mindmap / tekstschema/ samenvatting met die van klasgenoten.
Stel vragen / bespreek de verschillen!
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Vertering
In voedingsmiddelen zitten voedingsstoffen.
Vetten, eiwitten en (veel) koolhydraten kunnen niet zomaar opgenomen worden in het bloed. Deze voedingsstoffen moeten verteerd worden.
Vitamines, mineralen en water kunnen wel direct worden opgenomen in het bloed.
Vertering van deze stoffen is niet nodig.
Slide 6 - Tekstslide
Beweging in de slokdarm ...
Peristaltische bewegingen
1
Long
2
Hart
3
Lever
4
Maag maakt maagsap; Dit verteert eiwit.
5
Dikke darm
6
Dunne darm
7
Slokdarm
8
Milt (opstroomstof)
9
Nier
10
Urineblaas
6
Leer de organen en maak een mindmap / samenvatting / tekstchema
Slide 7 - Tekstslide
Peristaltische bewegingen en vertering
Voedsel verplaatst zich binnen het lichaam van de ene naar de ander plaats.
Dat gebeurt o.a. door peristaltische bewegingen.
Ondertussen wordt het voedsel verteerd.
De voedingsstoffen worden 'kleiner gemaakt'.
Er ontstaan verteringsproducten.
Deze kunnen worden opgenomen in het bloed.
Drie voedingsstoffen worden verteerd.
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Video
Slide 10 - Video
Vertering
Vertering is het omzetten van voedingsstoffen in verteringsproducten.
Verteringsklieren maken verteringssappen:
speekselklieren
maagsapklieren
lever en afvleesklier
darmsapklieren (in de dunne darm)
Deze sappen zetten voedingsstoffen om in verteringsproducten.
Die laatste worden vanuit de dunne darm opgenomen in het bloed.
Maak een mindmap / samenvatting/ tekstschema over de 'Verteringsklieren'
Slide 11 - Tekstslide
Zetmeel is een koolhydraat.
Koolhydraten worden verteerd
Zetmeel: 00000000
Speeksel 'knipt' in je mond het zetmeel: 00 00 00 00
Verteringssap van de alvleesklier erbij: 0 0 0 0 0 0 0 0
Nu is het zetmeel verteerd: 0 = glucose
Glucose kan vanuit de dunne darm worden opgenomen in het bloed. Het is de brandstof voor die alle cellen in het lichaam nodig hebben voor de verbranding.
Er bestaan ook andere suikers:
lactose (vruchtensuiker)
sacharose (kristalsuiker)
....
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Video
Long: opname zuurstof
afgifte: koolstofdioxide
2
Hart: Bloed wordt rond gepompt.
Bloed neemt verteringsproducten op
3
Lever: produceert gal
Gal emulgeert vet zodat de verteringssappen vet kunnen 'afbreken'.
Gal wordt opgeslagen in de galblaas
4
Vertering van
Maagsap verteert een deel van het voedsel (Eiwitten)
Slaat voedsel tijdelijk op. Maagportier = kringspier die open en dicht gaat.
5
Dikke darm:
Onttrekt water aan onverteerbare voedselresten
Water gaat terug naar het bloed
6
Vertering van
darmsappen verteren deel voedsel
hier neemt het bloed verteringsproducten op
Bloedvaten liggen in de darmvlokken
Groot oppervlak door darmplooien en darmvlokken
7
Slokdarm: verplaatst voedelbrij van de keelholte naar de maag
8
Milt (niet leren)
9
Opstroomleerlingen:
Nier: Filtert afvalstoffen uit je bloed die samen met water je urine vormen
Berekent of je lichaam vocht nodig heeft
Samen met het beenmerg belangrijk voor de aanmaak van rode bloedcellen
10
Urineblaas: Opslagplaats voor urine.
Daarom hoef je niet 'elke minuut' naar de wc.
6
Start koolhydraatvertering
In de mond, door het speeksel
1
Vertel wat er waar gebeurt tijdens de vertering!
Slide 14 - Tekstslide
Gal maakt van grote vetdruppels kleine vetdruppeltjes.
Die kleine vetdruppeltjes kunnen door bijv. het alveessap verteerd worden. Daarna kan het verteringsproduct van het
vet opgenomen worden in het bloed.
De lever produceert gal. De gal wordt in de galblaas opgeslagen (bewaard).
Als er vet verteerd moet worden, komt er gal vanuit de galblaas bij de voedselbrij waar vet in zit.
Slide 15 - Tekstslide
Lever
A
Verbinding tussen de lever en de galblaas naar de twaalfvingerige darm.
B
Maag
In de maag wordt eiwit verteerd.
C
Alvleesklier. De Alvleesklier maakt Alvleeskliersap.
Alvleeskliersap verteert vet, eiwit en koolhydraten.
D
Verbinding van de alvleesklier naar de twaalfvingerige darm
Verbinding van de galblaas naar de twaalfvingerige darm
D
Dunne darm. Het eerste deel (waar de maaginhoud in komt heet de twaalfvingerige darm)
F
Galbuis
H
Galblaas:
Opslagplaats van gal
G
Wat doet gal?
Leer de onderdelen
Gal emulgeert vetten: Maakt van grote vetbollen kleine vetbolletjes
G
Maak een mindmap / samenvatting / tekstschema over:
1. Lever - Alvleesklier - Galblaas
2. Maag (gebruik hiervoor de info van de volgende slides)
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
mondholte/keelholte
1
slokdarm
2
maag
3
maagportier
4
twaalfvingerige darm
5
alvleesklier
6
lever
7
galblaas
8
dunne darm
9
blinde darm
10
dikke darm
11
Endeldarm
12
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Video
Welke voedingsstoffen moeten worden verteerd?
A
Vitaminen, eiwitten, koolhydraten
B
Vetten, koolhydraten, mineralen
C
Eiwitten, vetten, koolhydraten
D
Koolhydraten, vitamine, mineralen
Slide 20 - Quizvraag
Wanneer word je dikker van suiker?
A
Als je er teveel van binnenkrijgt. Het wordt dan als reservestof opgeslagen
B
Als je de suiker als brandstof gebruikt
C
Als je de suiker als bouwstof gebruikt
D
Je wordt altijd dikker van suiker als je dat eet
Slide 21 - Quizvraag
Wat is gezonder:
Gebakken aardappelen of gekookte aardappelen
A
gebakken aardappelen
B
gekookte aardappelen
C
Patat is gezonder
D
Aardappelen zijn ongezond
Slide 22 - Quizvraag
Door kauwen wordt het oppervlak van het voedsel vergroot. Waarom?
A
Speeksel werkt beter in op het voedsel
B
Het wordt niet vergroot, daar gaat het niet om
C
De dunne darm werkt beter
D
Dan werkt de dikke darm beter
Slide 23 - Quizvraag
Wat is de functie van speeksel?
A
Verteren van zetmeel
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Geeft smaak aan het eten
D
Verteren van eiwitten
Slide 24 - Quizvraag
De peristaltische bewegingen vinden plaats in ....... kies het beste antwoord
A
de mond, de dikke darm
B
de darmen, de maag en de slokdarm
C
de maag en de
slokdarm
D
de mond en de maag
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de functie van maagzuur?
A
Het speelt een rol bij de vertering
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Smaakmaker
D
Een zuurder 'smaakje' toevoegen aan voedsel
Slide 26 - Quizvraag
Wat is de goede volgorde van je spijsvertering?
A
slokdarm, maag, dikke darm, dunne darm
B
mondholte, slokdarm, dunne darm, maag
C
mondholte, slokdarm, maag, dunne darm
D
dikke darm, dunne darm, mondholte, maag
Slide 27 - Quizvraag
Slokdarm
Lever
Dikke darm
Galblaas
Maag
Alvleesklier
Dunne darm
Anus
Appendix
Slide 28 - Sleepvraag
Wat is de functie van maagsap?
A
Verteren van eiwitten
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Verteren van koolhydraten
D
Het maagzuur helpen
Slide 29 - Quizvraag
Wat is de functie van alvleeskliersap?
A
Verteren van alleen eiwitten
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Verteren van alleen vetten
D
Verteren van eiwitten, koolhydraten
Slide 30 - Quizvraag
Hoe lang blijft je voedsel ongeveer in je maag?
A
4 minuten
B
4 kwartier
C
4 uur
D
4 dagen
Slide 31 - Quizvraag
Welke voedingsstof kan niet direct door de dunne darmwand worden opgenomen?
A
Glucose
B
Vitaminen
C
Mineralen
D
Eiwitten
Slide 32 - Quizvraag
Welke voedingsstof kan niet direct door de dunne darmwand worden opgenomen?
A
Glucose
B
Vitaminen
C
Mineralen
D
Eiwitten
Slide 33 - Quizvraag
1. De dunne darm kan wel 6 meter lang zijn 2. Dunnedarm-sap helpt bij de vertering van alle voedingsstoffen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 34 - Quizvraag
Wat is een functie van de lever?
A
Hier wordt gal opgeslagen
B
Hier wordt gal gemaakt
C
Produceert leversap
D
Het leverzuur doodt bacteriën
Slide 35 - Quizvraag
1. Gal wordt gemaakt in de galblaas 2. Gal emulgeert vet, het maakt dat vet uit kleinere bolletjes gaat bestaan
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 36 - Quizvraag
1. Vanuit de dunne darm worden de verteringsproducten opgenomen in het bloed 2. Het alvleeskliersap helpt bij de vertering van koolhydraten, eiwitten en vetten
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 37 - Quizvraag
1. Vanuit de dikke darm worden water en voedingsvezel aan het bloed toegevoegd 2.De niet-verteerde voedselresten verlaten het lichaam via de anus
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 38 - Quizvraag
1. Als de dikkedarm ontstoken is kun je diarree krijgen 2. Als de maag geen maagsap produceert, blijven slechte bacteriën in je maag leven
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 39 - Quizvraag
Een voedingsmiddel verkleurt door jodium blauw/paars. Wat wordt daarmee aangetoond?
A
Eiwit
B
Glucose
C
Vet
D
Zetmeel
Slide 40 - Quizvraag
Op volgorde nr. 4, nr. 5 en nr. 8:
A
lever, maag , luchtpijp
B
maag, lever, luchtpijp
C
maag, lever, slokdarm
D
lever, maag, slokdarm
Slide 41 - Quizvraag
1. Speeksel van je mond en slokdarm: vertering van koolhydraten (zetmeel) 2. Maagsap: vertering van eiwitten 3. Begin van de dunne darm: a) Gal: emulgeren van vetten b) Alvleeskliersap: vertering van koolhydraten, eiwitten c) Vertering van vetten 4. In de dikke darm worden water en zouten uit de voedselbrij gehaald