Functiewoorden

Functiewoorden
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3-5

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Functiewoorden

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je weet de betekenis van veel voorkomende functiewoorden
Je kunt met behulp van functiewoorden de functie van een alinea benoemen
Je leert teksten beter te begrijpen

Slide 2 - Tekstslide

Wie doet er wel eens boodschappen bij een supermarkt?

Slide 3 - Tekstslide

Elke stelling heeft een eigen functie

Slide 4 - Tekstslide

Elke stelling een functie 
Loop je vanaf de ingang door de Jumbo, dan herken je vanzelf de functie van elke stelling. De koffie staat in een andere stelling dan de bevroren pizza's.

Slide 5 - Tekstslide

Elke stelling een functie 
Vaak hangen er bordjes boven de stellingen. Meestal heb je ze niet nodig. Je verwacht namelijk de suiker bij de koffie.

Slide 6 - Tekstslide

Ook in een tekst heeft elke alinea een functie. 

Al lezend herken je de functie aan de woorden en zinnen.

Slide 7 - Tekstslide

Elke alinea een functie 
Je verwacht de oplossing van een probleem niet in de inleiding en de oorzaken staan niet aan het einde van de tekst.

De blikken soep staan ook niet naast de kratten bier.

Slide 8 - Tekstslide

Een tekstgedeelte/alinea heeft een bepaalde functie binnen de tekst.  Dit duid je aan met een functiewoord
aanleiding, anekdote, aandachttrekker

vraagstelling, constatering, probleem, definitie

voorbeeld

afweging, aanbeveling, belang

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Ik beschrijf iets feitelijks over een verschijnsel of ontwikkeling. Dit noem je een...
A
uitwerking
B
constatering
C
anekdote
D
bewering

Slide 11 - Quizvraag

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 1?
A
constatering
B
aanleiding
C
definitie
D
nuancering

Slide 12 - Quizvraag

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 2?
A
constatering
B
oplossing
C
conclusie
D
nuancering

Slide 13 - Quizvraag

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 1
A
constatering
B
bewering
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 14 - Quizvraag

Welk functiewoord is van toepassing op de eerste zin van deze alinea.
A
constatering
B
toelichting
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 15 - Quizvraag

Welk functiewoord is van toepassing op deze alinea.
A
argument
B
tegenwerping
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 16 - Quizvraag

Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote

Slide 17 - Quizvraag

Een goede raad
A
argument
B
afweging
C
advies
D
verklaring

Slide 18 - Quizvraag

De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
weerlegging

Slide 19 - Quizvraag

Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
oorzaak
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 20 - Quizvraag

Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
toelichting
B
bewijs
C
constatering
D
conclusie

Slide 21 - Quizvraag


Hij maakt een afweging.
Een afweging betekent...
A
meting
B
keuze
C
voor- en nadelen vergelijken
D
omweg

Slide 22 - Quizvraag

Nuancering is ...
A
Een omschrijving van een probleem.
B
Afzwakking van een standpunt.
C
Een reactie op een bepaalde mening.
D
Een uitleg van een verschijnsel.

Slide 23 - Quizvraag

Waar komt een advies vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het midden van een tekst
D
aan het eind van een tekst

Slide 24 - Quizvraag

Een afweging EN een conclusie vind je in een
A
bewering- en argumentstructuur
B
verschijnsel- en verklaringstructuur
C
probleem- en oplossingstructuur
D
voor- en nadelenstructuur

Slide 25 - Quizvraag

Ik weet nu wat functiewoorden zijn
Klopt!
Mwah...
Nee!
Bijna

Slide 26 - Poll

Nog meer oefenen
https://www.cambiumned.nl/oefeningen/functiewoorden/

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide