Voorbereiden PW H9

Voorbereiden PW H9
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiden PW H9

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde
Het onderwerp doet iets 
Het onderwerp is iets.

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Ik was een piraat

Slide 3 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Haar broer schijnt met een zaklamp.

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

ENKELVOUDIGE ZIN
SAMENGESTELDE 
ZIN
Meer dan één persoonsvorm
Eén persoonsvorm

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoudige zin
Samengestelde zin
Bryan heeft een mop verteld.
Ik weet dat Bryan een mop vertelt.

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef aan of de volgende zinnen enkelvoudig of samengesteld zijn.
enkelvoudige zin
Samengestelde zin
Tijdens de voetbalwedstrijd mogen de supporters niets drinken op de tribune.
Hoewel het kampioenschap de club niet meer kon ontgaan, bleef de trainer zenuwachtig voor de wedstrijd.
Hij heeft het enorm naar zijn zin, maar een avontuur is ook interessant.

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin of bijzin?

'Het heeft gisteren hard geregend.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 8 - Quizvraag

Het onderwerp (het) staat naast de persoonsvorm (heeft).
Wat is de hoofdzin, wat is de bijzin?

Het is ongelooflijk, maar zij heeft dat echt tegen mij gezegd.
A
BZ + HZ
B
HZ + HZ
C
HZ + BZ
D
BZ + BZ

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Persoonsvorm
Bijwoordelijke bepaling
Gisteren
heb
ik
samen met Bas
lasagne
gekookt.

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp
Meewerkend voorwerp 
Bijwoordelijke bepaling 
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde? 
Vraagwoorden, plaats, tijd etc. 
Aan of voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef aan of de telwoorden hoofdtelwoorden of rangtelwoorden zijn.
Hoofdtelwoord
Rangtelwoord
Veel
Laatste
Achttien
Zeven
Derde

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij deze woorden schrijf je in het meervoud een apostrof en dan een -s, dus 's (voorbeeld: lolly - lolly's)
Bij deze woorden schrijf je in het meervoud de -s eraan vast (bijvoorbeeld: tip - tips)
machine
diploma
cadeau
infectie
accu
polo

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Weglatingsstreepje?
A
keelarts, neusarts en oorarts
B
-keel, -neus en -oorarts
C
keel-, neus- en oor-arts
D
keel-, neus- en oorarts

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De auto van mijn vader.
Wat is de bezitsvorm?
A
Mijn vader's auto
B
Mijn vaders auto
C
Mijn vaders' auto

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het huis van mijn oma
Wat is de bezitsvorm?
A
Omas' huis
B
Omas huis
C
Oma's huis

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar is de bezitsvormen zijn goed gespeld?
GOED
Lex's zusje
Lex' zusje
Lexs zusje
Lex zijn zusje
Het zusje van Lex

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies