Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Bezoek de website
‹
Terug naar zoeken
Naamvallen herhaling basis (ontleden 1ste, 3de en 4de)
Heute
Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
Herhaling voorzetsels 3e naamval
Lernziele dieser Unterrichtsstunde:
1. Je weet hoe je het stappenplan naamvallen moet gebruiken.
2. Je kunt zinnen in het Duits ontleden.
2. Je kent de vormen van de DER-groep en EIN- Gruppe.
4. Je kent de vormen van het persoonlijk voornaamwoord.
1 / 35
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
In deze les zitten
35 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Heute
Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
Herhaling voorzetsels 3e naamval
Lernziele dieser Unterrichtsstunde:
1. Je weet hoe je het stappenplan naamvallen moet gebruiken.
2. Je kunt zinnen in het Duits ontleden.
2. Je kent de vormen van de DER-groep en EIN- Gruppe.
4. Je kent de vormen van het persoonlijk voornaamwoord.
Slide 1 - Tekstslide
Der Gruppe & Ein Gruppe
Slide 2 - Tekstslide
Kurz üben...
Slide 3 - Tekstslide
De bepaalde lidwoorden en
dies-, jed-, all-, manch-, solch-
etc. horen bij de ....
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe
Slide 4 - Quizvraag
Onzijdig woord der-Gruppe in de vierde naamval
A
der
B
das
C
die
D
dem
Slide 5 - Quizvraag
Vrouwelijk woord der-Gruppe wordt in de derde naamval
A
die
B
der
C
dem
D
den
Slide 6 - Quizvraag
Mannelijk woord der-Gruppe wordt in de derde naamval
A
der
B
dem
C
das
D
den
Slide 7 - Quizvraag
welke woorden horen bij de:
der Gruppe
A
dies-
B
mein-
C
solch-
D
manch-
Slide 8 - Quizvraag
welke woorden horen bij de:
der Gruppe
A
dein-
B
ihr-
C
dem
D
die
Slide 9 - Quizvraag
De bezittelijke voornaamwoorden (mein, dein, sein, enz.) horen bij de ...
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe
Slide 10 - Quizvraag
Morgen komme ich ohne ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
DER-Gruppe
B
EIN-Gruppe
Slide 11 - Quizvraag
Welches Wort gehört nicht zu der Ein-Gruppe?
A
ein
B
kein
C
euer
D
manch
Slide 12 - Quizvraag
welke woorden horen bij de:
ein- Gruppe
A
dein-
B
mein-
C
unser-
D
den
Slide 13 - Quizvraag
welke woorden horen bij de:
ein- Gruppe
A
euer-
B
dies-
C
Ihr-
D
ihr-
Slide 14 - Quizvraag
Het persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord kent in het Duits ook
naamvallen
!
Slide 15 - Tekstslide
Kurz üben...
Slide 16 - Tekstslide
Het persoonlijk voornaamwoord U in de 4e naamval is?
A
sie
B
Sie
C
euch
D
ihn
Slide 17 - Quizvraag
Het persoonlijk voornaamwoord jij in de 3e naamval is?
A
du
B
dich
C
ihr
D
dir
Slide 18 - Quizvraag
Het persoonlijk voornaamwoord het in de 3e naamval is?
A
es
B
ihm
C
mir
D
sie
Slide 19 - Quizvraag
Het persoonlijk voornaamwoord jullie in de 1ste naamval is?
A
ihr
B
euch
C
Ihnen
D
euer
Slide 20 - Quizvraag
Het persoonlijk voornaamwoord zij in de 4de naamval is?
A
ihr
B
ihn
C
sie
D
Sie
Slide 21 - Quizvraag
Stappenplan naamvallen
Stap 1: Wat is het geslacht?
Stap 2: Staat er een voorzetsel in de zin?
Ja Kies meteen de juiste groep en vorm.
Nee Ga naar stap 3.
Stap 3: ontleden en kies de juiste groep en vorm.
Slide 22 - Tekstslide
Kurz üben...
Slide 23 - Tekstslide
Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm
Slide 24 - Quizvraag
Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de vierde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 25 - Quizvraag
Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de derde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 26 - Quizvraag
Meine Mutter hat einen kleinen Bruder.
Welke naamvallen zitten in deze zin
timer
1:00
A
1e + 4e
B
3e + 4e
C
1+3e
Slide 27 - Quizvraag
Vul de juiste naamvallen in:
D... Junge sieht d... Hund
A
Der Junge, den Hund
B
Das Junge, der Hund
C
Der Junge, der Hund
D
Den Junge, den Hund
Slide 28 - Quizvraag
Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann sieht d... Kind.
A
Die Mann, das Kind
B
Der Mann, die Kind
C
Der Mann, das Kind
D
Die Mann, den Kind
Slide 29 - Quizvraag
Vul de juiste naamvallen in:
D... Kinder sehen d... Frau
A
Die Kinder, das Frau
B
Die Kinder, die Frau
C
Das Kinder, der Frau
D
Das Kinder, die Frau
Slide 30 - Quizvraag
Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann schenkt d... Kind ein Kaugummi.
A
Die Mann, das Kind
B
Der Mann, die Kind
C
Der Mann, dem Kind
D
Die Mann, den Kind
Slide 31 - Quizvraag
Vul de juiste naamvallen in:
Mein... Frau gibt unser... Kind ein... Buch.
A
Mein Frau, unsem Kind, ein Buch
B
Meine Frau, unserem Kind, ein Buch
C
Meine Frau, unserem Kind, eines Buch
D
Meiner Frau, unser Kind, ein Buch
Slide 32 - Quizvraag
Kennst (jij)..... (hem) .....?
A
du - ihn
B
du - ihm
C
dir - ihn
D
dich - ihm
Slide 33 - Quizvraag
Dies... Männer kaufen ein.... Auto.
A
Diese - einer
B
Diesen - einen
C
Diese - ein
D
Diese - einem
Slide 34 - Quizvraag
Mehr üben auf:
https://oscarromerotalen.nl/Duits/Oefeningen/Grammatica.htm
Slide 35 - Tekstslide