Opdracht: Warme- en koude zintuigen
In je schrift: Schrijf de zinnen over en vul de volgende woorden in: koud, koude-, warm, warmte.
Je linkerhand ging van een warme naar een koude omgeving. Hoe voelde het lauwe water aan met de vingers van je linkerhand?
Het lauwe water voelde __________ aan.
Je rechterhand ging van een koude naar een warme omgeving. Hoe voelde het lauwe water aan met de vingers van je rechterhand? Het lauwe water voelde __________ aan.
De vingers van je linkerhand gingen van een warme naar een koude omgeving.
Hierbij werden de __________ zintuigen geprikkeld.
De vingers van je rechterhand gingen van een koude naar een warme omgeving.
Hierbij werden de __________ zintuigen geprikkeld.