In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Introductie
Waarnemen en regelen
B1
Reageren op je omgeving
Instructies
Je hoort van de docent of je deze les op school in de klas of thuis doet.
Onderdelen in deze les
D1BTh5 B1
Reageren op je omgeving
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a.
Slide 1 - Tekstslide
1. Prikkel: Invloed uit de omgeving op een organisme 2. Impuls: Een elektrisch signaal (‘seintje’) dat van de zintuigcellen door zenuwen naar de hersenen wordt geleid
A
1 Waar
2 Nietwaar
B
1 Nietwaar
2 Waar
C
Beide waar
D
Beide nietwaar
Slide 2 - Quizvraag
Wat zie je in de afbeelding?
A
Het jong reageert op een sleutelprikkel
B
Het oudere dier geeft een respons
C
Het jong reageert op een gewone prikkel
D
Het oudere dier reageert op een sleutelprikkel
Slide 3 - Quizvraag
Een hond geeft een pootje Dat is een voor beeld van:
A
Aangeleerd gedrag
B
Erfelijk gedrag
Slide 4 - Quizvraag
Het gedrag dat bij 1 tot en met 6 is te zien, is alleen erfelijk bepaald.
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quizvraag
Zeeschildpadden leggen hun eieren op het strand. Ze graven een kuil, leggen er hun eieren in en dekken de eieren af met zand. Daarna gaan ze terug naar zee. Als de jongen uit de eieren komen, graven ze zich uit en kruipen naar zee, zoals in de afbeelding is te zien.
A
dit gedrag is erfelijk (aangeboren)
B
dit gedrag is aangeleerd
Slide 6 - Quizvraag
Dit is
A
Aangeboren gedrag
B
Aangeleerd gedrag
C
Een Twente supporter
D
Een hooligan
Slide 7 - Quizvraag
Dit is:
A
Erfelijk gedrag
B
Aangeleerd gedrag
Slide 8 - Quizvraag
Het openen van de bek, het sperren.... is het gedrag dat jonge vogels vertonen als ze hun ouders horen of zien. Sperren is:
A
Aangeleerd gedrag
B
Aangeboren gedrag
Slide 9 - Quizvraag
Gedrag kan
1. zijn aangeleerd 2. worden bepaald door erfelijke factoren
A
1: waar
2: nietwaar
B
1: nietwaar
2: waar
C
1: nietwaar
2: nietwaar
D
1: waar
2: waar
Slide 10 - Quizvraag
Een baby huilt omdat ze honger heeft. Is dit aangeboren of aangeleerd gedrag?
A
Aangeleerd
B
Aangeboren
Slide 11 - Quizvraag
A
2= zintuigcellen
4 = respons
B
2= zintuigcellen
4 = respons
C
2= prikkel
4 = waarnemen
D
2= zintuigcellen
4 = waarnemen
Slide 12 - Quizvraag
A
1= prikkel 3= impuls
B
1= impuls 3 = prikkel
C
1= zintuigcel 3 = prikkel
D
1= zintuigcel 3 = impuls
Slide 13 - Quizvraag
A
1= prikkel 3= impuls
B
1= impuls 3 = prikkel
C
1= zintuigcel 3 = prikkel
D
1= zintuigcel 3 = impuls
Slide 14 - Quizvraag
Een vogel zoekt naar wormen, omdat hij honger heeft. Wat klopt hierbij?
A
Eten zoeken = inwendige prikkel
Honger = respons
B
Eten zoeken = uitwendige prikkel
Honger = respons
C
Honger = inwendige prikkel
Eten zoeken = respons
D
Honger = uitwendige prikkel
Eten zoeken = respons
Slide 15 - Quizvraag
Als een prikkel steeds dezelfde reactie (respons) geeft noem je dit:
A
een sleutelprikkel
B
een uitwendige prikkel
C
een inwendige prikkel
D
een respons
Slide 16 - Quizvraag
In welke volgorde gaat waarnemen en reageren?
A
impuls - hersenen - impuls - respons - prikkel
B
respons- prikkel - impuls - hersenen - impuls
C
impuls - respons- impuls - prikkel - hersenen
D
prikkel - impuls - hersenen - impuls - respons
Slide 17 - Quizvraag
Wat is de juiste route van prikkel naar de hersenen?
A
prikkel -> impuls -> zenuw -> hersenen
B
prikkel -> zintuig -> impuls -> zenuw -> hersenen
C
prikkel -> zenuw -> impuls -> hersenen
D
prikkel -> zintuig -> zenuw -> impuls -> hersenen
Slide 18 - Quizvraag
Wat is de juiste route van prikkel naar hersenen?
A
prikkel -> impuls -> zenuw -> hersenen
B
prikkel -> zintuig -> impuls -> zenuw -> hersenen
C
prikkel -> zenuw -> impuls -> hersenen
D
prikkel -> zintuig -> zenuw -> impuls -> hersenen
Slide 19 - Quizvraag
is de prikkel voor het oog.
Geluid is de prikkel voor het .
Een prikkel wordt pas waargenomen als de hoog genoeg is. Dan wordt het elektrische signaal omgezet in een
adequate
oor
licht
drempelwaarde
impuls
Slide 20 - Sleepvraag
Waaruit bestaat het centrale zenuwstelsel?
A
hersenen
B
hersenen en zenuwen
C
hersenen, zenuwen en ruggenmerg
D
hersenen en ruggenmerg
Slide 21 - Quizvraag
Wat zie je op de afbeelding?
Kies het beste antwoord
A
Klieren
B
Het ruggenmerg
C
De zenuwen
D
Het zenuwstelsel
Slide 22 - Quizvraag
Een functie van het zenuwstelsel
A
bloed zuiveren
B
reacties regelen van spieren of klieren
C
prikkels van de spieren ontvangen
D
zintuigcellen aanmaken
Slide 23 - Quizvraag
komt binnen bij je zintuigcellen
Elektrische signaaltje via een zenuw
Reactie
Respons
Prikkel
Impuls
Slide 24 - Sleepvraag
Een zintuig: Het is een orgaan dat reageert op prikkels
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 25 - Quizvraag
Zenuwen verbinden het centrale zenuwstelsel met alle delen van het lichaam
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 26 - Quizvraag
Een zintuigcel vangt prikkels op en zet die om in impulsen
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 27 - Quizvraag
Waar ontstaat een impuls?
A
in de zintuigcellen
B
in het zintuig
C
in de hersenen
D
in de prikkel
Slide 28 - Quizvraag
1. Je hersenen verwerken de informatie die je zintuigen via een impuls sturen. 2. Sommige lichaamsdelen hebben meer zintuigcellen dan andere.
A
Beide waar
B
Beide niet waar
C
1: waar
2: niet waar
D
1: niet waar
2: waar
Slide 29 - Quizvraag
1. hersenen en ruggenmerg 2. het centrale zenuwstelsel en de zenuwen
A
1. zenuwstelsel
2. centrale zenuwstelsel
B
1. centrale zenuwstelsel
2. zenuwen
C
1. zenuwen
2. zenuwstelsel
D
1. centrale zenuwstelsel
2. zenuwstelsel
Slide 30 - Quizvraag
Een zintuig: Het is een orgaan dat reageert op prikkels
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 31 - Quizvraag
Een zintuigcel vangt prikkels op en zet die om in impulsen
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 32 - Quizvraag
Waar ontstaat een impuls?
A
in de zintuigcellen
B
in het zintuig
C
in de hersenen
D
in de prikkel
Slide 33 - Quizvraag
Een functie van het zenuwstelsel
A
bloed zuiveren
B
reacties regelen van spieren of klieren
C
prikkels van de spieren ontvangen
D
zintuigcellen aanmaken
Slide 34 - Quizvraag
Licht is een adequate prikkel voor
A
de gezichtszintuigen
B
alle zintuigcellen
C
de gehoorzintuigcellen
D
de huidzintuigcellen
Slide 35 - Quizvraag
Waar zie je hier een voorbeeld van?
A
inwendige prikkel
B
uitwendige prikkel
C
sleutelprikkel
D
supranormale prikkel
Slide 36 - Quizvraag
Een prikkel die steeds weer hetzelfde gedrag oproept, noem je .......
A
motivatie
B
een sleutelprikkel
C
een superprikkel
D
een inwendige prkkel
Slide 37 - Quizvraag
Je maag geeft een signaal af dat deze vol is. 1. Is dit een interne of externe prikkel? 2. Is je motivatie om te eten op dat moment hoog of laag?
A
Interne prikkel; motivatie laag
B
Interne prikkel; motivatie hoog
C
Externe prikkel; motivatie laag
D
Externe prikkel; motivatie hoog
Slide 38 - Quizvraag
Wat moet er hoog genoeg zijn om een prikkel binnen te laten komen?
A
Adequate prikkel
B
De drempelwaarde
C
Motivatie en de drempelwaarde
D
Motivatie
Slide 39 - Quizvraag
De tijgers willen niet door de brandende hoepel. Maar de trainer weet daar wel iets op. Hij laat ze een tijdje hongeren en beloont het springen door de hoepel met een stuk vlees. Welke factor is toegenomen door de honger?
A
De impuls
B
De motivatie
C
De prikkel
D
De adequate prikkel
Slide 40 - Quizvraag
De rode stip is een voorbeeld van een
A
hongerprikkel
B
sleutelprikkel
C
D
Slide 41 - Quizvraag
Waar zie je hier een voorbeeld van?
A
inwendige prikkel
B
uitwendige prikkel
C
sleutelprikkel
D
supranormale prikkel
Slide 42 - Quizvraag
Een prikkel die altijd dezelfde reactie oproept, noemen we....
A
Inwendige prikkel
B
Uitwendige prikkel
C
Sleutelprikkel
D
Signaal
Slide 43 - Quizvraag
Een reactie van een dier of mens noemen we een .....
A
prikkel
B
respons
C
Sleutelprikkel
Slide 44 - Quizvraag
Waar zie je hier, op het bovenste plaatje, een voorbeeld van?