Yvonne Wielaard
Lessen: Natuur en Zorg - Mentor - L.O.

Proefles Intensief lezen, 3F, 4F

Intensief lezen
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolMBOhavo, vwoLeerjaar 3-6

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Introductie

Methode: SCORE

Onderdelen in deze les

Intensief lezen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In deze les:
Intensief lezen en verwijswoorden


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 3. Lees moeilijke tekstdelen intensief

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Intensief lezen
  • Richt je op de delen die belangrijk zijn.
  • Lees die passages van het begin tot het eind.
  • Check of je de woorden begrijpt die in de tekst staan.
  • Let ook goed op de structuur van zinnen.
  • Besteed aandacht aan de verbanden tussen zinnen en alinea’s.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke woorden of stukken
in de tekst zijn moeilijk?

Slide 5 - Woordweb

De voorbeeldtekst is als bijlage opgenomen.
(De tekst 'Trans-atlantische (...)'.
Bron: Nijgh en Versluys, Sprekend Verleden.)
Is het voor je leesdoel belangrijk om een woord te begrijpen?

Lees dan een stukje terug of verder.
  • Vind je daar een woord dat ongeveer hetzelfde betekent?
  • Wordt het woord daar uitgelegd?
  • Vind je daar een voorbeeld?
  • Vind je een verband dat je op weg helpt?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Of probeer het volgende:
  • Ken je een deel van het woord? Helpt dit?
  • Zoek naar hints in grafieken, schema's, of tekstkaders.
  • Blader door vorige pagina's (paragrafen).
  • Vraag het iemand anders of zoek het op in het woordenboek.

Slide 7 - Tekstslide


Wat denk je dat het woord 'abolitionisten' betekent? Zoek het uit m.b.v. de tekst.

Slide 8 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden
Verwijswoorden zijn woorden die naar een ander woord of groep woorden in de tekst wijzen.

Bijvoorbeeld
zijn, haar, ze, die, dat, deze, het, hier, daar, daarin,
 hiermee, hiervoor, daarmee, daar

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden:

Het eerste elftal behaalde gisteren zijn derde overwinning op een rij.
Zijn verwijst naar het eerste elftal.

Die generatie wil dat er meer met haar wensen rekening wordt gehouden.
Haar verwijst naar die generatie




Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarnaar verwijst 'het' ?

Als je oud meubilair kwijt wil, moet je het op straat zetten als er grof vuil wordt opgehaald.
A
grof vuil
B
oud meubilair
C
straat
D
ophalen

Slide 11 - Quizvraag

Vervang 'het' door 'oud meubilair'. De betekenis blijft gelijk.

Denk een momentje

Slide 12 - Tekstslide

Laat even bezinken of alles duidelijk is.
Heb je nog vragen? Die kun je invullen bij de volgende dia.
Welke vragen heb je nog?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies