In deze les zitten 73 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Oefentoets Th7 Voortplanting
B1 t/m B5
Maak ook de test jezelf en de oefentoets
in Magister
bronnen-leermiddelen
Succes!
Slide 1 - Tekstslide
Wat zijn stuifmeelkorrels?
A
Vrouwelijke geslachtscellen
B
De zaden van de plant
C
Mannelijke geslachtscellen
D
De vruchten van een plant
Slide 2 - Quizvraag
De bloemkelk is meestal .................... van kleur
Hij beschermt de bloem in de knop tegen ..................
De bloemkroon heeft vaak ................... ..................
Ze trekken ............... aan.
De meeldraad is het mannelijke ..................................
kroonbladen
insecten
groen
opvallende
voortplantingsorgaan
kou
Slide 3 - Sleepvraag
1. Hoe heet het vrouwelijke geslachtsorgaan? 2. Hoe heten de vrouwelijke geslachtscellen?
A
1. Stamper
2. Eicellen
B
1. Meeldraad
2. Stuifmeelkorrels
C
1. Helmdraad
2. Zaadcellen
D
1. Vruchtbeginsel
2. Voortplantingscellen
Slide 4 - Quizvraag
In welke delen van de voortplantingsorganen ontstaan de geslachtscellen?
A
helmhokjes
stempel
B
helmdraad
stijl
C
helmdraad
zaadbeginsels
D
helmhokjes
zaadbeginsels
Slide 5 - Quizvraag
Wat is NIETWAAR over nectar?
A
Insecten zoeken het in de bloembodem van de plant
B
Het kan verwerkt worden in voedingsmiddelen
C
Het is een zoet sap
D
Het is honing
Slide 6 - Quizvraag
Dit is een meeldraad
A
waar
B
nietwaar
Slide 7 - Quizvraag
Deze helmknop bestaat uit 4 helmhokjes
A
waar
B
nietwaar
Slide 8 - Quizvraag
Een stuifmeelkorrel
A
is een vrouwelijke geslachtscel
B
is de kern
C
is een mannelijke geslachtscel
D
is een helmknop
Slide 9 - Quizvraag
Als het stuifmeel rijp is, knapt de helmhokje open
A
waar
B
nietwaar
C
de stempel knapt open
D
het vruchtbeginsel knapt open
Slide 10 - Quizvraag
Opnamewater
Trekt insecten aan
Beschermen van de knop
Vervoeren van
voedingsstoffen
Ademen van
de plant
Slide 11 - Sleepvraag
B2
Slide 12 - Tekstslide
1. Insectenbloemen zijn bloemen met gekleurde bloemblaadjes 2. In insectenbloemen zit een honingklier die nectar maakt.
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 13 - Quizvraag
Insectenbloem
Een insectenbloem is een bloem die door..................................bestoven wordt.
De kroonbladeren zijn ..................................
Het vrouwelijke geslachtsorgaan, .de............................ en de ............................. bevinden zich
..................................... de bloem.
Een insectenbloem produceert ............................ Ze produceren ........................... stuifmeel.
De korrels zijn ........................ en ruw.
De stuifmeel korrels blijven plakken aan bijvoorbeeld ...........................
opvallend gekleurd
weinig
kleverig
binnen
insecten
stamper
meeldraden
nectar
bestuiving
veel
Slide 14 - Sleepvraag
In de afbeelding zie je een tweeslachtige bloem (mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorgaan)
A
Waar
B
Nietwaar
C
Dat kun je niet zien
D
Het is een drieslachtige bloem
Slide 15 - Quizvraag
Windbloem
Een windbloem wordt door .........................bestoven. De meeste hebben .......................... gekleurde kroonbladeren.
De ........................... steken uit buiten de kroonbladeren zodat de wind het ............................. makkelijk kan meenemen.
Op de buiten de bloem hangende ..................... kunnen de stuifmeelkorrels blijven plakken.
Deze bloemen produceren geen ................... , de bloemen ................... niet sterk.
Ze maken wel ...............................stuifmeelkorrels waardoor er meer kans is op ........................
kleine en onopvallende
heel veel
geuren
stampers
de wind
meeldraden
stuifmeel
nectar
bestuiving
bevruchting
weinig
Slide 16 - Sleepvraag
Bekijk de afbeelding
BOVEN: insectenbloem
ONDER: windbloem
A
waar
B
nietwaar
Slide 17 - Quizvraag
Insectenbloem
Windbloem
geen
kroonbladeren
nectar
meeldraden
in de bloem
maken veel stuifmeel
geur
felgekleurde kroonbladeren
stuifmeel
kleverig
Slide 18 - Sleepvraag
1. Windbloemen zijn bijv. grassen en bomen. Ze hebben bloemen die niet mooi gekleurd zijn. 2. Windbloemen hebben een honingklier.
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 19 - Quizvraag
grote
kroonbladeren
plakkerig
stuifmeel
geen geur
veervormige
stampers
nectar
kleurige
kroonbladeren
meeldraden buiten de bloem
geur
licht stuifmeel
onopvallende kroonbladeren
wind
bestuiving
insecten
bestuiving
Slide 20 - Sleepvraag
Bekijk de afbeelding. Je ziet 2 soorten planten. Bekijk de nummers met de pijltjes.
Waar is sprake van kruisbestuiving?
A
nrs: 1, 4 en 7
B
nrs: 1, 3 en 7
C
nrs: 4, 7 en 5
D
nrs: 1 en 4
Slide 21 - Quizvraag
1. Nectar is stuifmeel. 2. Windbloemen hebben grote meeldraden die veel stuifmeel maken.
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 22 - Quizvraag
Hoeveel vruchtbeginsels zie je?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 23 - Quizvraag
Hoe vaak is de appel bevrucht?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 24 - Quizvraag
Hoeveel eicellen zijn er op de stempel terechtgekomen?
A
0
B
1
C
2
D
3
Slide 25 - Quizvraag
Stel: de eicel in een zaadbeginsel wordt niet bevrucht
Hoeveel zaadbeginsels kunnen er dan uitgroeien tot zaad?
A
0
B
1
C
2
D
dat ligt eraan hoeveel zaadbeginsels er zijn
Slide 26 - Quizvraag
Hoeveel stuifmeelbuizen zijn er 'actief' geweest?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 27 - Quizvraag
Nr. 3 Dit zijn de
A
zaadhuiden
B
navels
C
bonen
D
zaadlobben
Slide 28 - Quizvraag
Nr. 4 Dit is de
A
zaadhuid
B
navel
C
boon
D
zaadlob
Slide 29 - Quizvraag
Nr. 7 Dit is de
A
zaadhuid
B
navel
C
kiem
D
zaadlob
Slide 30 - Quizvraag
De zaadlobben bevatten
A
water
B
niks
C
reserve voedsel
D
een kiem
Slide 31 - Quizvraag
Wat is waar?
A
a) stijl
c) zaadbeginsel
B
b) stempel
kleine afbeelding is een zaadcel
C
c) stijl
kleine afbeelding is een eicel
D
a) stempel
kleine afbeelding is een
zaadbeginsel met eicel
Slide 32 - Quizvraag
Het vruchtbeginsel is een onderdeel van het vrouwelijk geslachtsorgaan van een plant
A
waar
B
nietwaar
Slide 33 - Quizvraag
In het vruchtbeginsel zitten
A
stuifmeelkorrels
B
stempels
C
zaadbeginsels
D
helmhokjes
Slide 34 - Quizvraag
In elk zaadbeginsel zit een
A
eicel
B
zaadcel
C
stuifmeelkorrel
D
kern van een zaadcel
Slide 35 - Quizvraag
buitenkant
boon
Kiem
Navel
Zaadhuid
Zaadlobben
Slide 36 - Sleepvraag
In elk zaadbeginsel zit een zaad
A
waar
B
nietwaar
Slide 37 - Quizvraag
de zaadhuid is een vliesje
A
waar
B
nietwaar
Slide 38 - Quizvraag
1
2
3
4
5
6
7
kiem - blaadje
zaadhuid
worteltje
navel
hartvormig bultje .
poortje
zaadlobben
Slide 39 - Sleepvraag
zelf
bestuiving
kruis bestuiving (andere plant)
buur bestuiving zelfde plant andere bloem
Slide 40 - Sleepvraag
B3
Slide 41 - Tekstslide
Het vruchtbeginsel is een onderdeel van
A
De helmknop
B
De stamper
C
De stempel
D
De helmdraad
Slide 42 - Quizvraag
De ................................. groeit door de ..................................
in de richting van het ......................
Dan gaat hij naar het poortje van het ....................
Daar barst de stuifmeelbuis open.
De ................................. van de stuifmeelkorrel smelt samen met de kern van de ...........................
Nu is de de eicel ........................
eicel
stuifmeel
korrel
vrucht
beginsel
kern
bevrucht
stijl
zaad
beginsel
stuifmeelbuis / pollenbuis
Slide 43 - Sleepvraag
De stuifmeelbuis (pollenbuis) groeit van ..... naar (juiste volgorde)
A
stempel, stijl, zaadbeginsel
B
stijl, stempel, zaadbeginsel
C
vruchtbeginsel, stempel, stijl
D
zaadbeginsel, stempel, stijl
Slide 44 - Quizvraag
Uit de bevruchte eicel ontstaat een ....................
Uit het zaadbeginsel ontstaat een ....................
Uit het vruchtbeginsel ontstaat een ....................
vrucht
kiem
zaad
Slide 45 - Sleepvraag
Wat ontstaat er uit een bevruchte eicel
A
een kiem
B
een zaad
C
een eicel
D
een stuifmeelkorrel
Slide 46 - Quizvraag
Wat ontstaat er uit een zaadbeginsel na bevruchting?
A
een kiem
B
een zaad
C
een stuifmeelkorrel
D
een eicel
Slide 47 - Quizvraag
Hoeveel zaadbeginsels zie je?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 48 - Quizvraag
B4
Slide 49 - Tekstslide
In de vrucht zitten ....................
Die zijn ontstaan uit de zaadbeginsels
waarvan de ................... bevrucht is.
...................... waarvan de eicel
niet bevrucht is, ....................
zaadbeginsels
verschrompelen
zaden
eicel
7 zaden
vrucht
Slide 50 - Sleepvraag
Het ontstaan van vruchten en zaden
Uit een vruchtbeginsel ontstaat .................................bijvoorbeeld ..........................
Het vruchtbeginsel wordt steeds ..................................
Zaadbeginsels met .................................. eicellen worden .......................... en ontwikkelen
zich tot ............................. Vruchten kunnen ............................ of ........................... zaden hebben
groter
meer
een
zaden
groter
een vrucht
bevruchtte
Slide 51 - Sleepvraag
Uit het vruchtbeginsel van de appelbloem ontstaat
het .......................... Hierin zitten de ..........................
Dit zijn de zaden, ontstaan uit de ......................
Verschrompelde kelkbladeren vormen het ...................
Het steeltje van de appel is ontstaan uit de .........................
en meeldraden
appelpitten
klokhuis
zaadbeginsels
bloemsteel
kroontje
eicel
vruchten
Slide 52 - Sleepvraag
In een vrucht zitten 6 zaden. Hoeveel stuifmeelbuizen zijn hiervoor gegroeid? Hoeveel eicellen waren hiervoor nodig?
A
aantal stuifmeelbuizen 1
aantal eicellen 1
B
aantal stuifmeelbuizen 1
aantal eicellen 6
C
aantal stuifmeelbuizen 6
aantal eicellen 1
D
aantal stuifmeelbuizen 6
aantal eicellen 6
Slide 53 - Quizvraag
Welke vrucht heeft maar één zaad?
A
meloen
B
mango
C
sinaasappel
D
mandarijn
Slide 54 - Quizvraag
1. en doperwt is een voorbeeld van een zaad
2. Een sperzieboon is een voorbeeld van een vrucht
A
1= waar
2= waar
B
1= waar
2= niet waar
C
1= niet waar
2= waar
D
1= niet waar
2= niet waar
Slide 55 - Quizvraag
Van bloem tot vrucht
1. Een vruchtbeginsel groeit uit tot een vrucht 2. Een zaadbeginsel groeit uit tot een zaad
A
1 = waar
2 = waar
B
1 = waar
2 = niet waar
C
1 = niet waar
2 = waar
D
1 = niet waar
2 = niet waar
Slide 56 - Quizvraag
In het vruchtbeginsel zitten acht zaadbeginsels. Elk zaadbeginsel bevat
A
1 eicel
B
1 stuifmeelkorrel
C
8 eicellen
D
8 stuifmeelkorrels
Slide 57 - Quizvraag
Bij een bepaalde bloem bevat het vruchtbeginsel zes zaadbeginsels. In vier zaadbeginsels wordt de eicel bevrucht, in twee zaadbeginsels niet.
Hoeveel zaden ontwikkelen zich in dit vruchtbeginsel?
A
1
B
4
C
6
D
10
Slide 58 - Quizvraag
Hoeveel vruchtbeginsels en zaadbeginsels zie je in deze tekening?
A
een vruchtbeginsel en twee zaadbeginsels
B
twee vruchtbeginsels en zes zaadbeginsels
C
een vruchtbeginsel en zes zaadbeginsels
D
zes vruchtbeginsels en een zaadbeginsel
Slide 59 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de zaadbeginsels die niet zijn bevrucht?
A
ontwikkelen zich tot zaden
B
verschrompelen
C
die worden groter
D
die krijgen bloemen
Slide 60 - Quizvraag
In de vrucht zitten ....................
Die zijn ontstaan uit de zaadbeginsels
waarvan de ................... bevrucht is.
...................... waarvan de eicel
niet bevrucht is, ....................
zaadbeginsels
verschrompelen
zaden
eicel
7 zaden
vrucht
Slide 61 - Sleepvraag
Kelkbladeren
Zaad
Bloemsteel
Slide 62 - Sleepvraag
Je ziet hier acht vruchten. Sleep een 1 naar de vruchten die zijn ontstaan uit een vruchtbeginsel met één zaadbeginsel en een plusje naar de vruchten die zijn ontstaan uit een vruchtbeginsel met meer dan één zaadbeginsel.
BvJ 6.4 opd 2
T4
1
1
1
1
+
+
+
+
Slide 63 - Sleepvraag
Uit welk deel van een bloem is een sperzieboon ontstaan?
R7
Het vruchtbeginsel
Het zaadbeginsel
de bevruchte
eicel
De stuifmeelkorrel
Slide 64 - Sleepvraag
Het zaadbeginsel groeit na de bevruchting uit tot ...
De bevruchte eicel groeit uit tot ...
Het vruchtbeginsel groeit na de bevruchting uit tot ...
Zaad
Kiem
Vrucht
Slide 65 - Sleepvraag
B5
Slide 66 - Tekstslide
Hoe heet de mannelijke geslachtscel van een plant?
A
Eicel
B
Stuifmeelkorrel
C
Cel
D
Zaadcel
Slide 67 - Quizvraag
Voor geslachtelijke voorplanting is alleen een eicel nodig
A
Waar
B
Niet waar
Slide 68 - Quizvraag
Bij bevruchting smelt de zaadcel samen met de eicel
A
Waar
B
Niet waar
Slide 69 - Quizvraag
Bij geslachtelijke voorplanting hebben de nakomelingen NIET precies dezelfde eigenschappen als de ouders
A
Waar
B
Niet waar
Slide 70 - Quizvraag
I: Uitwendige bevruchting vindt plaats bij vissen of kikkers II: Een eicel heeft de helft van het aantal chromosomen t.o.v. de moederplant
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
I : Waar
II: Nietwaar
D
I: Nietwaar
II: Waar
Slide 71 - Quizvraag
Chromosomen bevatten de informatie voor de erfelijke eigenschappen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 72 - Quizvraag
Verandert bij celdeling de informatie voor erfelijke eigenschappen?