Yvonne Wielaard
Lessen: Natuur en Zorg - Mentor - L.O.

D2BTh6 B1 Je uiterlijk

D2BTh6 B1
Je uiterlijk
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

D2BTh6 B1
Je uiterlijk
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 

Slide 1 - Tekstslide

Erfelijkheid,
waar denk jij dan aan?

Slide 2 - Woordweb

Wat heeft het uiterlijk
met erfelijkheid te maken?

Slide 3 - Woordweb

Huiswerk
Handboek: Lezen blz. 64 t/m 68

Werkboek: Maak opdracht 1 en 3 t/m 7  (blz. 74 t/m 77)

Test jezelf

Slide 4 - Tekstslide

Uiterlijk
Aan allerlei dingen kun je merken dat een kind bij een bepaalde familie hoort.

Je kunt aan het uiterlijk van het kind zien welke eigenschappen het heeft geërfd van de ouders.

                                  Welke bijvoorbeeld? 
Kleur van de ogen, kleur van het haar, vorm van het gezicht .....

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Leerdoel

Je kunt de kenmerken van chromosomen benoemen.
Je weet uit welke stof chromosomen bestaat.
Je weet welke eigenschappen DNA bevat.
Je weet wat elke celkern bevat.




Slide 7 - Tekstslide

Van bevruchte eicel tot miljarden cellen
Het menselijk lichaam bestaat uit een groot aantal organen. Deze organen zijn opgebouwd uit verschillende weefsels, die weer bestaan uit miljarden cellen. Die cellen zorgen ervoor dat alles goed werkt.

De eerste cellen in een nog ongeboren kind groeien uit tot 
allerlei verschillende celsoorten. Tijdens deze ontwikkeling 
krijgen de cellen hun specifieke functie. Het worden 
bijvoorbeeld hersencellen, huidcellen of spiercellen.

In iedere cel zit een kopie van het erfelijkheidsmateriaal van de ouders, 
in de vorm van chromosomen. Op de chromosomen zitten de genen. 

Slide 8 - Tekstslide

In iedere cel zit een kopie van het erfelijkheidsmateriaal van de ouders, in de vorm van ...1...
Op de ...1... zitten de ....2....
A
1 : Genen 2: Chromosomen
B
1: erfelijke materialen 2: Chromosomen
C
1: Chromosomen 2: erfelijke materialen
D
1: Chromosomen 2: Genen

Slide 9 - Quizvraag

Chromosomen en genen
Je lichaam bestaat uit cellen. Iedere cel heeft een kern. 
Chromosomen:
In die kern zwerven 46 draadjes, de chromosomen. 
Er zijn steeds twee chromosomen die op elkaar lijken. 
De chromosomen zijn gemaakt van DNA. In die stof DNA ligt alle informatie van de erfelijke eigenschappen. In elke kern van elke lichaamscel is die informatie aanwezig. Het DNA ziet eruit als een soort wenteltrap. De treden van zo’n wenteltrap zijn gemaakt van stoffen die voor het gemak vier kleuren hebben. De volgorde waarin de stoffen voorkomen bepaalt onze erfelijke eigenschappen. 

Genen: Een stukje wenteltrap dat één eigenschap veroorzaakt, noemen we een gen. 
Elk mens bezit een eigen uniek DNA.
Het DNA van geen enkel mens is gelijk

Slide 10 - Tekstslide

In elke cel van je lichaam zitten
A
46 genen
B
46 chromosomen
C
46 genen en 46 chromosomen
D
46 DNA ketens

Slide 11 - Quizvraag

Chromosomen
A
er zijn er steeds 2 die 'bij elkaar passen'
B
ze lijken niet op elkaar, ze zijn allemaal heel verschillend
C
deze zijn allemaal hetzelfde
D
zitten in de genen

Slide 12 - Quizvraag

Chromosomen - DNA - Genen
Chromosomen zijn voor te stellen als lange strengen. Ze bestaan uit een stof die we DNA (desoxyribonucleïnezuur-niet leren) noemen. In het DNA zit de code waarin al onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd. 

Een gen is een stukje afgebakend DNA dat de informatie bevat voor de vorming van een bepaald eiwit. Eiwitten hebben meerdere taken
in ons lichaam. Genen bepalen al onze erfelijke eigenschappen,
bijvoorbeeld de kleur van ons haar en onze ogen. 
Opstroom
Eiwitten regelen alles in een cel: 
- Ze bepalen hoe een cel eruit ziet
- Zorgen dat de cel in leven blijft (opname stoffen/celdeling/verbranding) 
- Regelen het uitvoeren van speciale taken (maken hormonen, regelen het onschadelijk maken van ziekteverwekkers, zorgen ervoor dat spieren kunnen samentrekken).

Slide 13 - Tekstslide

Wat is NIET waar?
A
Een gen is een stukje afgebakend DNA
B
Chromosomen zijn voor te stellen als lange strengen.
C
In het DNA zit de code waarin al onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd.
D
DNA is een klein stukje van een gen. Het bevat één eigenschap

Slide 14 - Quizvraag

               Genen

Genen zijn opgebouwd uit DNA. 

Genen liggen achter elkaar op de chromosomen. 

Genen bepalen al onze eigenschappen.

Chromosomen

Chromosomen bestaan uit lange DNA strengen die in elkaar gedraaid zijn.

Het DNA bevat alle erfelijke eigenschappen.

De code van alle erfelijke eigenschappen zit in 
het DNA. 


Slide 15 - Tekstslide

Eigenschappen
Welke eigenschappen liggen vast op het DNA? We weten het niet precies. Dat iemand een hekel heeft aan witlof, is dat een erfelijke kwestie? Dat zou goed kunnen. Dat iemand mooi trompet speelt, ligt dan aan zijn DNA? Of ligt het aan het feit dat zijn ouders hem al vroeg op trompetles hebben gedaan? Of is het een beetje van allebei: hebben zijn ouders hem al vroeg op trompetles gedaan omdat ze zelf aanleg hebben voor muziek en er daardoor zelf in geïnteresseerd zijn?
Dat iemand wel aanleg voor voetballen heeft wil nog helemaal niet zeggen dat hij later ook werkelijk een kei van een voetballer zal worden. 

Er zijn voorbeelden van eigenschappen die beslist erfelijk zijn: oogkleur bijvoorbeeld. Ergens op een chromosoom gaat er een stukje over de kleur van de ogen. Een aantal treden van het DNA bepaalt samen hoe die zal zijn. Voor het gemak doen we even alsof dat een stukje van vijf treden is, maar in werkelijkheid zullen er honderden traptreden mee te maken hebben.
Die volgorde bepaalt of iemand bruine ogen zal hebben. Een heleboel van die treden samen, een stukje DNA dus, dat voor één eigenschap staat noemen we een gen. Het meervoud van dit woord is genen. De meeste eigenschappen zijn trouwens zo ingewikkeld dat ze niet op één gen, maar op meerdere genen vastliggen.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Celkern 
Bij de mens met 46 chromosomen.
1
Chromosomen. 
Bij de mens:
Chromosomen horen als een duo, als paar, als tweetal bij elkaar.
Er zijn 23 paren chromosomen in elke cel.
2
Dit is DNA.
DNA is een stof.
Chromosomen bestaan uit de stof DNA.

3
Gen
Een gen is een stukje van het DNA.
Een gen bevat de informatie van 1 erfelijke eigenschap.
4
Leren

Slide 18 - Tekstslide

Genotype
Ieder mens heeft eigenschappen van de ouders geërfd. In elke cel van het lichaam bevat de celkern de informatie van al die erfelijke eigenschappen. 

De informatie in het DNA is het genotype.

Het genotype van een organisme is de informatie voor de erfelijke eigenschappen van dat organisme. Het bepaalt voor een groot deel de uiterlijke kenmerken van iemand.
zus en broer
Een fotograaf heeft van families portretfoto's vergeleken en gekoppeld. Hier zie je een voorbeeld: broer en zus: veel overeenkomsten in het genotype.
1
Genotype
Voorbeelden van de erfelijke eigenschappen (genotype) die je ziet:
Haar: blond, zonder krullen
Oor  : vast aan het hoofd, geen los oorlelletje
Kin  :  geen kuiltje
Ogen : kleur
2
Cherryinger is de fotograaf
4
Moeder en zoon
3

Slide 19 - Tekstslide

Fenotype
Je uiterlijk wordt niet alleen door het genotype bepaald. Het fenotype speelt ook een grote rol.
Het fenotype kan veranderen zonder dat het genotype verandert.            

De oorzaken van de veranderingen noemen we 'invloeden uit het milieu'.  


Het fenotype = genotype + invloed uit milieu
Blank persoon: In de winter is de huid vaak blanker dan in de zomer.
Het genotype blijft gelijk maar het fenotype verandert (bruin in de zomer).
1
Met het milieu wordt bedoeld: Je leefomgeving
2

Slide 20 - Tekstslide


Wat is waar?
A
Het genotype = fenotype + invloed uit milieu
B
Het fenotype van een organisme is de informatie voor de erfelijke eigenschappen van dat organisme.
C
Het fenotype = genotype + invloed uit milieu
D
De oorzaken van de veranderingen van het genotype noemen we 'invloeden uit het milieu'.

Slide 21 - Quizvraag

DNA test
Een DNA-test: DNA wordt in kaart gebracht. Hiervoor worden bijv. haren, bloedsporen, huidschilfers of sperma gebruikt. 
Wordt gebruikt om misdaden op te lossen maar ook om erfelijke ziekten op te sporen. Met een DNA verwantschapstest kan worden onderzocht of mensen familie van elkaar zijn. 

Slide 22 - Tekstslide

Leerdoel

Je weet wat het genotype en fenotype is.

Je kunt uitleggen hoe deze tot stand komen.

Je kunt voorbeelden geven 
(feno- genotype).






Slide 23 - Tekstslide

Praktijk tijdens de les: 
Je maakt je eigen DNA zichtbaar
Je kunt het ook thuis doen.
Waardoor kun je de stof DNA zien?
antwoord
Het zout en de alcohol zorgen ervoor dat het DNA van de duizenden wangslijmvlies-cellen aan elkaar is gaan plakken. Met het blote oog kun je het DNA niet zien maar nu ze met duizenden aan elkaar plakken dus wel. 

Slide 24 - Tekstslide

Praktijk: Je eigen DNA zichtbaar maken


Inleiding:

In dit practicum ga je je eigen DNA zichtbaar maken met zout en koude ethanol. 

Zout en ethanol veranderen de omstandigheden, zodat het DNA vrij komt uit je wangslijmvliescellen en aan elkaar gaat plakken. 
Jij kunt het kunt daardoor zien.

Slide 25 - Tekstslide

Werkwijze:


  1. Voordat je begint spoel je de mond met water zodat eventuele voedingsresten weg zijn.

 2. Kauw met je kiezen langs de binnenkant van je mond 
     zodat er wangslijmcellen vrij komen (niet te hard kauwen,
     je wangen moeten niet stuk gaan).

3.  Gorgel vervolgens met het water uit de puntbuis. 
     Slik het water niet door, maar spuug het terug in de
     puntbuis.

4.  Voeg een spatelpunt zout aan de puntbuis toe.
     Schroef de dop erop en zwenk 2 tot 3 keer heel
     voorzichtig.

5. Voeg met een druppelpipet 1 druppel afwasmiddel toe 
    aan de puntbuis. Schroef de dop erop en zwenk 2 tot 3 
    keer heel voorzichtig. Er mag geen schuimlaag zichtbaar 
    zijn. 

6. Voeg de ijskoude blauwe ethanol langzaam toe langs de 
    binnenkant van de puntbuis (houdt de puntbuis schuin). 
    Voeg zoveel ethanol toe, dat er een laagje van 2 cm 
    boven op de waterige laag drijft.

7. Je gaat 2 lagen zien (ethanol en een waterige laag)

8. Vrijwel meteen zie je iets op de grens tussen het zoute
     water en de ethanol.


        Houd de puntbuis tegen een donkere achterkant.
               -------- WAT NEEM JE WAAR? ---------

Slide 26 - Tekstslide

Praktijk - Vragen:  Je eigen DNA zichtbaar maken
  1.  Welke stof heb je waargenomen?
  2.  Waardoor kun je deze stof nu wel zien?
  3.  Bevat deze stof alle informatie voor jouw erfelijke  eigenschappen?
  4. In welke lichaamscel zit deze stof?
  5. In welk deel van de lichaamscel ligt deze stof?

Schrijf de antwoorden in je schrift  (verwerk de vraag in je antwoord)!

Slide 27 - Tekstslide

Hoe ga jij dit leren? tekening / schema / samenvatting?


Celkern (Chromosomen, DNA, Genen)


Eigenschappen (genotype, fenotype)

Slide 28 - Tekstslide

Wat weet je nu over
erfelijkheid - uiterlijk

Slide 29 - Woordweb

DNA 
anders
uitgelegd

Pagina
1/3

Slide 30 - Tekstslide

DNA 
anders
uitgelegd

Pagina
2/3

Slide 31 - Tekstslide

DNA  anders uitgelegd   Pagina 3/3

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

                       Praktijkles DNA aantonen gemist? 
                             Thuis kun je het ook doen.

Dit heb je nodig:

water
twee theelepels afwasmiddel
één theelepeltje keukenzout
een theelepel
(ontsmettings-) alcohol
kleine beker
groot (limonade-) glas


Stap 1: 
Spoel je mond schoon met water. Je wil natuurlijk je eigen DNA zichtbaar maken, niet het DNA van het dier of de plant die je daarnet hebt gegeten...

Stap 2: 
Spoel nog een keer met een klein slokje water. Daarmee spoel je cellen los van de binnenkant van je mond. Uit die cellen gaan we DNA halen. Spoel ongeveer een minuut of twee en spuug het water uit in de kleine beker.

Stap 3: 
Doe één theelepeltje zout bij je uitgespuugde vloeistof en doe er ook twee theelepels afwasmiddel bij. Roer alles zachtjes door, zodat er geen schuim ontstaat.

Stap 4:
Giet alles over in het grote glas. Giet voorzichtig, langs de rand van het glas, de alcohol erbij tot het glas ongeveer halfvol is. Als je dit goed doet, ontstaat er een laag alcohol bovenop het water. Zet alles ongeveer een half uur lang op een veilige plek. Daarna zoek je in de alcohol-laag naar wittige sliertjes - dat is je DNA!

Slide 34 - Tekstslide

Antwoorden
De antwoorden vind je op de volgende slides

Slide 35 - Tekstslide

DNA aantonen
Dit is er gebeurd .....
Door goed te spoelen, maak je cellen los van de binnenkant van je wang. Daar zit hetzelfde DNA in als in je spieren, je hersenen en zelfs je oog! Dat komt omdat je na de bevruchting gegroeid bent uit één cel. Dat celletje had hetzelfde DNA als alle cellen waar je nu uit bestaat. Om het DNA eruit te halen, moeten de cellen eerst kapot gemaakt worden. Daarvoor gebruik je afwasmiddel. Door de negatieve lading van je DNA-moleculen, wordt het aangetrokken tot de positief geladen ionen van het keukenzout. Je DNA valt uit elkaar in water, maar niet in alcohol. Daarom zie je de sliertjes van de uitgerolde moleculen in die laag. Als je wilt, kun je een beetje alcohol in een potje doen om je eigen DNA in te bewaren. Je moet het dan voorzichtig (met een lepel) uit het glas halen en voorzichtig in het potje doen.

Slide 36 - Tekstslide

Praktijk
Maak het DNA van een banaan zichtbaar
Zie ook volgende slide!

Slide 37 - Tekstslide

Praktijk
Maak het DNA van een banaan zichtbaar

Slide 38 - Tekstslide