Yvonne Wielaard
Lessen: Natuur en Zorg - Mentor - L.O.

B Infectieziekten en afweer

Infectieziekten

1 / 57
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 57 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Infectieziekten

Slide 1 - Tekstslide

Infectie - infectieziekten

Slide 2 - Woordweb

Opdracht

Maak aantekeningen van de informatie in deze les:

mindmap

of

schematisch uittreksel

Slide 3 - Tekstslide

Infectie

Slide 4 - Tekstslide

Infectie


Een infectie betekent het binnendringen van ziekteverwekkende micro-organismen in je lichaam die zich vermenigvuldigen en een ontstekingsreactie veroorzaken. De ontsteking is de reactie van je lichaam op een infectie.
Micro-organismen zijn minuscule, voor het blote oog onzichtbare organismen, zoals bacteriën, virussen, schimmels en parasieten. Deze micro-organismen kunnen op verschillende manieren en plaatsen je lichaam binnendringen, waardoor verschillende infectieziekten ontstaan.



Slide 5 - Tekstslide

 Micro-organismen

Micro-organismen kunnen zich op verschillende manieren verspreiden en in je lichaam terecht komen. Bijvoorbeeld via besmet water of voedsel, onhygiënisch toiletgedrag, seksueel contact, insectenbeten, handen schudden of het inademen van kleine vochtdeeltjes wanneer een besmet persoon niest of hoest. 

Bacteriën kunnen bijv. de volgende ziekten veroorzaken : darminfectie, longontsteking, oorontsteking

Je lichaam bevat ook allerlei micro-organismen, die nuttig zijn en bescherming geven: deze leven bijvoorbeeld in je maag-darmkanaal en op je huid. Deze darm- en huidflora, veroorzaken normaal gesproken geen ontstekingsreactie. 


Sommige infectieziekten zijn niet besmettelijk, andere wel. 
                                                   



                                                                                                                           

Slide 6 - Tekstslide

Infectie door een virus
Een virus krijg je ook vanuit je omgeving. Het is geen organisme, want het vertoont geen levensverschijnselen. Een virus kan alleen overleven samen met een organisme (een gastheer).

Voorbeelden van ziektes die veroorzaakt worden door een virus zijn:
- verkoudheid               - griep
- rode hond                  - mazelen
- koortslip                     - aids
- ziekte van Pfeifer
  De ziekte van Pfeiffer kun je krijgen als je uit dezelfde
  beker drinkt als iemand die de ziekte heeft, of met 
  diegene zoent.


  .

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Symptomen van een infectie (1)
De mate waarin je symptomen van een infectie krijgt, hangt van verschillende factoren af:

- De plaats waar het micro-organisme je lichaam is binnengedrongen.
- Het aantal micro-organismen dat is binnengedrongen.
- De mate waarin het micro-organisme ziekteverwekkend is.
- Het afweersysteem van je lichaam.

Symptomen van een infectie kunnen plaatselijk (lokaal) blijven, bijvoorbeeld bij de infectie van een huidwond. De volgende ontstekingsverschijnselen zijn klassiek bij een lokale infectie:
Roodheid  --- Zwelling --- Warmte --- Pijn --- Verlies van functie
                                                 

Slide 9 - Tekstslide

Symptomen  van een infectie(2)


Als de infectie zich verder uitbreidt en de ziekteverwekker zich over de bloedbaan verspreidt, is je hele lichaam aangedaan. De ernst van de klachten kan variëren van je niet lekker en wat moe voelen of overal pijn voelen, tot zeer ziek zijn met hoge koorts en koude rillingen.


Vaak heeft een virale infectie (een virus) een wat sluipender verloop dan het meer acute ontstaan van een bacteriële infectie (een bacterie). 



Slide 10 - Tekstslide

Symptomen na een infectie (3)
Wanneer een micro-organisme je lichaam is binnengedrongen en zich heeft vermenigvuldigd, zal je afweersysteem een ontstekingsreactie in gang zetten om deze uit te schakelen. 
Vaak merk je hier weinig van, maar je kunt er ook symptomen van krijgen. De klachten die je hebt bij een infectie worden vaak niet alleen veroorzaakt door de ziekteverwekker zelf, maar ook door de afweerreactie van je lichaam.

Slide 11 - Tekstslide

Een infectie
A
Kan ontstaan door organismen die je met het blote oog kunt zien
B
is een ontsteking
C
Kan ontstaan door bacteriën
D
is het binnendringen van ziekteverwekkende micro-organismen in je lichaam

Slide 12 - Quizvraag


Een virus

(1 of meer antwoorden goed)
A
Kan een infectie veroorzaken
B
Is geen organisme
C
Kan een oorontsteking veroorzaken
D
zorgt ervoor dat je altijd koorts krijgt

Slide 13 - Quizvraag


Waar voel je je nu eigenlijk ziek van?
A
Van de infectie
B
Van de infectie en van de afweerreactie van je lichaam
C
Van de afweer van je lichaam
D
Van de witte bloedlichaampjes

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Video

De kans op een infectie
verkleinen of voorkomen
(1 of meer antwoorden goed)
A
Zorgen voor een uitgerust en een getraind lichaam (voldoende weerstand)
B
een schoon lichaam helpt
C
een schone omgeving en schone kleding helpt
D
voedsel op de juiste manier bereiden helpt

Slide 16 - Quizvraag

Reacties van het lichaam op een infectie

Witte bloedcellen komen in actie:


- Macrofagen ruimen ziektekiemen op

- Er worden antistoffen gemaakt

- Vorming geheugencellen

Slide 17 - Tekstslide

Witte bloedcel: 
macrofagen
Sommige witte bloedcellen(macrofagen) hebben geen vaste vorm. Daardoor kunnen ze makkelijk door de wand van een bloedvat. 

Als er bacteriën en/of andere ziekteverwekkers in je lichaam komen, kunnen de witte bloedcellen zo'n lichaamsvreemde stof 'insluiten' (fagocytose). Daardoor gaat de bacterie/ziekteverwekker dood. De macrofaag gaat hierbij meestal ook dood. Dit gebeurt bijvoorbeeld als je een wondje hebt en er vocht uit de wond komt. 

De etter of pus bestaat uit dode witte bloedcellen en gedode bacteriën. 





Witte bloedcel
Je kunt uitleggen wat de functie en de werking van een witte bloedcel is.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Wat is niet waar?

A
etter bestaat uit dode witte bloedcellen en dode ziekteverwekkers
B
elke witte bloedcel kan door de wand van een bloedvat
C
bepaalde witte bloedcellen kunnen bijv. bacteriën insluiten
D
een witte bloedcel zonder vaste vorm kan door de wand van een bloedvat

Slide 20 - Quizvraag

Witte bloedcel
die antistoffen maakt
Ziekteverwekkers bevatten lichaamsvreemde eiwitten. Het afweersysteem van het lichaam herkent die eiwitten. Bepaalde witte bloedcellen maken antistoffen die vastplakken aan de lichaamsvreemde eiwitten. Dat kost wel enige tijd en in die tijd kun je ziek zijn. 
Als er voldoende antistoffen zijn geproduceerd en de ziekteverwekkers bedekt zijn, dan zijn ze uitgeschakeld.
Je bent weer beter!

Witte bloedcel
Je kunt uitleggen wat de functie en de werking van deze witte bloedcel is.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Geheugencellen
Natuurlijke immuniteit

Ziekteverwekkers bevatten verschillende lichaamsvreemde stoffen. Eén antistof bestrijdt één lichaamsvreemde stof. 
Je lichaam maakt dus verschillende typen antistof. 
Zo'n antistof blijft langere tijd in je bloed en de witte bloedcellen 'onthouden' hoe ze zijn gemaakt (geheugencellen). 
Dat is handig want bij een volgende besmetting met dezelfde ziekteverwekker, wordt heel snel opnieuw de 
juiste antistof gemaakt. Resultaat: je wordt niet ziek, je bent immuun voor die ziekte. Als je als kleuter bijv. waterpokken krijgt (je bent dan ziek), dan maakt je lichaam antistoffen. Je krijgt dan niet nog een keer de waterpokken. Je noemt dit natuurlijke immuniteit.
Dit werkt ook zo bij de ziektes: rode hond of bijv. de bof.
Je kunt uitleggen hoe natuurlijke immuniteit ontstaat.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Immuniteit (1)
Hiervoor is uitgelegd dat bij een eerste contact met een antigeen het een tijdje duurt voordat de specifieke afweer op gang is gekomen. De tijd tussen binnendringen en ziekteverschijnselen krijgen, noemt men incubatietijd
De vorming van antistof na het eerste contact noemt men de primaire reactie.

Slide 26 - Tekstslide

Immuniteit (2)
Door de aanwezigheid van geheugencellen worden antistoffen snel gevormd na een nieuw contact met dít antigeen. Dit noemt men de secundaire reactie. Je wordt door het tempo van antistofproductie niet ziek, je bent immuun. 
Dit is natuurlijke immuniteit.
Wil men kunstmatig immuniteit opbouwen voor een ziekteverwekker, dan gaat men immuniseren.

Slide 27 - Tekstslide

Wat is de goede volgorde?

1. De ziekteverwekker is met antistoffen bedekt en onschadelijk
2. Ziekteverwekker dringt het lichaam binnen.
3. Antistof hecht aan de lichaamsvreemde stof
4. Witte bloedcellen maken antistoffen
A
4 - 3 - 2 - 1
B
1 - 2 - 3 - 4
C
2 - 4 - 3 - 1
D
3 - 4 - 2 - 1

Slide 28 - Quizvraag

Bestrijding van een infectie
Bacteriën kunnen bestreden worden met antibiotica. Antibiotica maken de bacteriën dood en nemen de klachten weg. Antibiotica helpt ook tegen infecties door een parasiet. 
Tegen schimmelinfecties bestaan eveneens goed werkzame medicijnen (tablet-, crème- en drankvorm). Virussen zijn moeilijker te behandelen. 
Er bestaan antivirale middelen (middelen die een virus bestrijden) die de celdeling van virusdeeltjes tegengaan, maar die kunnen de virusinfectie nog niet goed doen verdwijnen.

Slide 29 - Tekstslide

antibiotica

Slide 30 - Tekstslide

de mate waarin antibiotica versterkt wordt in Europa 

Slide 31 - Tekstslide

Antibiotica veroorzaken resistentie

Bacteriën worden resistent door:

  • teveel antibiotica geven
  • kuur niet afmaken

Resistentie kan doorgegeven worden (erfelijk)


Resistente bacteriën kunnen niet meer bestreden  worden met antibiotica.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

 2 soorten immuniteit:


- Aangeboren
- Verworven
                     - actief

                     - passief


Slide 34 - Tekstslide

actieve of passieve immunisatie?

Bij actieve immunisatie krijg je de verzwakte ziekteverwekker toegediend en maak je zelf antistoffen (vaccinatie)


Bij passieve immunisatie krijg je antistoffen ingespoten als je geen tijd te verliezen hebt. Bijvoorbeeld bij spinnen- of slangenbeet en hondsdolheid.

               

Slide 35 - Tekstslide


Wat gebeurt hier?

Slide 36 - Tekstslide

Kunstmatige immuniteit: Omdat sommige ziektes gevaarlijk zijn, zijn 95 % van de kinderen in Nederland als ze 1 jaar zijn ingeënt. Inenten is vaccineren. Bij een vaccinatie krijgt iemand een spuit. Dode of verzwakte ziekteverwekkers worden ingespoten. De witte bloedcellen reageren en maken antistoffen. De ingeënte persoon wordt daarbij een klein beetje ziek. Omdat de griep voor sommige mensen gevaarlijk kan zijn, is er ieder jaar voor hen een griepvaccinatie mogelijk.


Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Passieve immunisatie

Passieve immunisatie= direct antistoffen in het lichaam toevoegen. Het lichaam hoeft de antistoffen dus niet zelf te maken. Voorbeelden in de afbeelding zijn:    1. Vaccin
                                    2. Moedermelk

Het  werkt snel, maar niet zo lang. (geen geheugencellen!)

Slide 39 - Tekstslide

Actieve immunisatie

Actieve immunisatie = verzwakte of dode ziekteverwekkers in je lichaam spuiten, zodat het lichaam zelf antistoffen gaat maken.

Het voordeel van actieve immunisatie in vergelijk met passieve immunisatie is dat bij actieve immunisatie geheugencellen ontstaan. 

Slide 40 - Tekstslide

Wat is het voordeel van actieve immunisatie ten opzichte van passieve immunisatie?
A
Bij actieve immunisatie ontstaan geheugencellen
B
Bij passieve immunisatie ontstaan geheugencellen
C
Bij actieve immunisatie heb je minder bijwerkingen.
D
Bij actieve immunisatie hoeft het lichaam niet zelf antistoffen te maken.

Slide 41 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen actieve en passieve immunisatie
A
Actief= direct antistoffen binnen krijgen.
B
Passief= direct antistoffen binnen krijgen.
C
Actief= verzwakte of dode ziekteverwekkers inspuiten
D
Passief= verzwakte of dode ziekteverwekkers inspuiten.

Slide 42 - Quizvraag

Slide 43 - Video

Griepprik
A
Deze maakt mensen immuun voor de griep
B
griepvaccinatie voor ouderen en mensen met minder weerstand
C
Deze prik krijg je als je de griep hebt, je wordt er beter van
D
Het is een inenting, ieder kind krijgt de griepprik

Slide 44 - Quizvraag

natuurlijke immuniteit
A
ontstaat doordat je een vaccinatie hebt gekregen
B
ontstaat doordat je bijvoorbeeld een griepprik hebt gekregen
C
immuniteit die ontstaat doordat je de ziekte doormaakt (ziek bent geweest van een ziekte)
D
is een erfelijke ziekte

Slide 45 - Quizvraag

vaccinatie
wat is dat?
A
inenting
B
immuniteit
C
infectie
D
antistof

Slide 46 - Quizvraag

Infectieziekten, wat zijn dat?
A
antistoffen die ontstaan als je ziek bent
B
stoffen die je ingespoten krijgt bij een vaccinatie
C
ziekten die erfelijk zijn
D
ziekten waarmee je anderen kunt besmetten

Slide 47 - Quizvraag

Antistoffen
A
stoffen die witte bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
B
stoffen die bloedplaatjes maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
C
stoffen die rode bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
D
stoffen die in ziekteverwekkers zitten

Slide 48 - Quizvraag

Weerstand
Wat is juist?
A
Iemand die aids heeft, heeft veel weerstand tegen infectieziekten
B
je lichaam beschermt zichzelf
C
je weerstand is altijd hetzelfde
D
je hebt altijd te weinig weerstand

Slide 49 - Quizvraag

Kunstmatige immuniteit
A
immuniteit die ontstaat doordat je al een keer een bepaalde ziekte hebt gehad
B
immuniteit die ontstaat door inenting met een vaccin, zoals de griepprik
C
Lichaamsvreemde stoffen die een ziekte veroorzaken
D
Lichaamsvreemde stoffen die geen ziekte veroorzaken

Slide 50 - Quizvraag

Witte bloedcellen
A
sluiten bacteriën en andere ziekteverwekkers in om ze te doden
B
zorgen voor de opname van zuurstof in het bloed
C
zorgen voor bloedstolling bij een wondje
D
bestaan uit bloedplasma

Slide 51 - Quizvraag

Ontsteking
A
is een reactie van je lichaam op een infectie
B
is een ziekte die je maar 1 x kunt krijgen
C
is een infectie
D
is een erfelijke ziekte

Slide 52 - Quizvraag

vocht uit een wond met dode witte bloedcellen en gedode bacteriën
A
etter / pus
B
bloed
C
urine
D
speeksel

Slide 53 - Quizvraag

Immuun
A
je kunt de ziekte niet meer krijgen
B
behoorlijk ziek worden van een ziekte
C
een lichaamsvreemde stof
D
een spuit krijgen met zwakke ziekteverwekkers

Slide 54 - Quizvraag

Lichaamsvreemde stoffen
A
stoffen waarvoor je immuun bent
B
stoffen die niet in je lichaam thuishoren
C
stoffen waarvan je altijd doodziek wordt
D
stoffen die bij je lichaam horen

Slide 55 - Quizvraag

Wondje - ziekteverwekkers - witte bloedcellen - etter/pus
Een ander woord voor witte bloedcel is fagocyt.
   Vertel het verhaal dat je ziet in de afbeelding

Slide 56 - Tekstslide

Opdrachten


Maak opdracht 10 tm 16 op blz 35 in je boekje

Slide 57 - Tekstslide