Yvonne Wielaard
Lessen: Natuur en Zorg - Mentor - L.O.

MAX Gezonde voeding B2 Hoeveel is gezond B3

3. Gezonde voeding: De schijf van 5
1 / 81
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 81 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3. Gezonde voeding: De schijf van 5

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Plantaardig in plaats van dierlijk
Er zijn ook plantaardige producten die je kunt gebruiken in plaats van boter en melk, zoals halvarine en sojadrink(zie afbeelding 2). Sojadrink wordt gemaakt van sojabonen (peulvruchten). Halvarine wordt gemaakt van plantaardige olie, bijvoorbeeld van de olie uit zonnebloempitten of olijven.

Slide 3 - Tekstslide

Plantaardig in plaats van dierlijk
Noteer en leer:    

Voedingsmiddelen  =
alle producten die men eet of drinkt

Slide 4 - Tekstslide

Je lichaam heeft voedingsstoffen nodig

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Noteren en leren
voedingsstoffen : bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen
brandstoffen : stoffen die energie leveren

bouwstoffen = stoffen die worden gebruikt bij de maken van cellen en weefsels

reservestoffen: stoffen die worden opgeslagen in het lichaam
beschermende stoffen: stoffen die ervoor zorgen dat je niet ziek word


Slide 7 - Tekstslide

Zes groepen voedingsstoffen
• eiwitten
• koolhydraten
• vetten
• water
• mineralen
• vitaminen

Je hebt alle groepen voedingsstoffen nodig om gezond te blijven. Vooral een tekort aan mineralen en vitaminen kan ziekte veroorzaken. Mineralen en vitaminen zijn beschermende stoffen.

Slide 8 - Tekstslide

Eiwitten

Eiwitten zijn belangrijke bouwstoffen in je lichaam. 
Voor de vorming van celplasma (cytoplasma) zijn bijvoorbeeld veel eiwitten nodig. 
Ook voor de opbouw van spieren heb je eiwitten nodig. 
Een teveel aan eiwit in je voeding wordt gebruikt als brandstof, of het wordt omgezet in vet en dan opgeslagen als reservestof. 
In afbeelding 4 zie je voedingsmiddelen die veel eiwitten bevatten.

Slide 9 - Tekstslide

Koolhydraten
Tot de koolhydraten behoren onder andere suikers (waaronder glucose), zetmeel en glycogeen. Je lichaam gebruikt koolhydraten vooral als brandstof, maar ze kunnen ook dienen als bouwstof. Als je meer koolhydraten binnenkrijgt dan je nodig hebt, worden ze omgezet in vet en opgeslagen als reservestof. Glucose kan worden omgezet in glycogeen en worden opgeslagen in de lever en in je spieren.
In afbeelding 5 zie je voedingsmiddelen die veel koolhydraten bevatten. In aardappelen, zaden en graanproducten zit veel zetmeel, in jam en vruchtensap zit veel suiker. Dierlijke voedingsmiddelen bevatten meestal weinig koolhydraten.

Slide 10 - Tekstslide

Vetten
Vetten dienen vooral als brandstof, maar worden ook gebruikt als bouwstof en als reservestof. Je voedsel hoeft niet veel vet te bevatten. Als je meer vet binnenkrijgt dan je nodig hebt, wordt het als reservestof opgeslagen, bijvoorbeeld onder je huid. De onderhuidse vetlaag wordt dan dikker. In afbeelding 6 zie je voedingsmiddelen die veel vetten bevatten.

Slide 11 - Tekstslide

Water
Je lichaam bestaat voor ongeveer 60% uit water. Water is dan ook een belangrijke bouwstof voor je lichaam. Ook andere organismen bestaan voor het grootste deel uit water. Water is nodig voor het vervoer van stoffen in je lichaam. De meeste stoffen kunnen alleen goed door je lichaam worden vervoerd als ze zijn opgelost in water. Bijvoorbeeld in bloed, dat voor een groot deel uit water bestaat. Dranken, fruit en sommige groenten bevatten veel water (zie afbeelding 7).

Slide 12 - Tekstslide

Mineralen

Mineralen worden ook wel zouten genoemd. Voorbeelden van mineralen zijn calcium (kalk), natrium, magnesium en ijzer. Je hebt verschillende mineralen nodig als bouwstof. Voor de opbouw van botten bijvoorbeeld is calcium nodig. Mineralen zijn ook beschermende stoffen; je hebt ze nodig om gezond te blijven.

Slide 13 - Tekstslide

Vitaminen


Vitaminen dienen als bouwstof en als beschermende stof. Als je te weinig vitaminen binnenkrijgt, word je ziek. Maar ook als je te veel vitaminen binnenkrijgt, kun je ziek worden. Als je normaal en gezond eet, krijg je voldoende vitaminen binnen. Het is dan niet nodig om vitaminepillen te gebruiken.
Vitaminen worden aangegeven met een letter. Belangrijke vitaminen zijn vitamine A, B, C, D en K. Vitamine A is nodig voor de opbouw van je huid en om goed te kunnen zien. Vitamine D is nodig voor het vastleggen van kalk in je botten.
In afbeelding 8 en 9 zie je voedingsmiddelen die veel vitaminen en mineralen bevatten.

Slide 14 - Tekstslide

Noteren en leren
eiwitten: voedingsstoffen die voornamelijk dienen als bouwstoffen en brandstoffen
koolhydraten: voedingsstoffen die vooral dienen als brandstoffen, maar ook dienen als bouwstoffen en reservestoffen

vetten: voedingsstoffen die vooral dienen als brandstoffen, maar ook dienen als bouwstoffen en reservestoffen

water : voedingsstof die voornamelijk dient als bouwstof
mineralen: voedingsstoffen die voornamelijk dienen als bouwstoffen en beschermende stoffen
vitaminen: voedingsstoffen die voornamelijk dienen als bouwstoffen en beschermende stoffen




Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Noteren en leren
voedingsvezel: onverteerbare stoffen in planten

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Schijf van 5
  • De schijf van vijf bestaat uit vijf vakken.
  • Elk vak bevat een groep van 
     voedingsmiddelen die we dagelijks nodig
     hebben.
  • Als je elke dag iets eet uit elk vak dan 
     krijg je alle voedingsstoffen binnen. 
  • De vakken zijn niet even groot.
  • Uit de grote vakken eet je meer dan uit      de kleine vakken.
  • De grote vakken bevatten plantaardige 
     voedingsmiddelen.
www.voedingscentrum.nl

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Slide 30 - Tekstslide

Basisstof 2  Gezonde voeding
Goede voeding is nodig voor een goede gezondheid. Je lichaam gebruikt de voeding als bouwstof, brandstof, reservestof of beschermende stof. Al deze functies samen bepalen hoeveel voeding je nodig hebt.

DE SCHIJF VAN VIJF
Het Voedingscentrum geeft voorlichting over goed en gezond eten. Een hulpmiddel hierbij is de Schijf van Vijf: vijf vakken met voedingsmiddelen die je dagelijks nodig hebt (zie afbeelding 1). Elk vak staat voor een productgroep. Elke productgroep heeft
voordelen voor je gezondheid en levert een belangrijke voedingsstof:

• groen: vooral vitaminen
• geel: vooral vetten
• roze: vooral eiwitten
• oranje: vooral koolhydraten                                                
• blauw: vooral water                                                                         

Slide 31 - Tekstslide

Wat zit in welk vak en wat heb je nodig?
De producten in de vakken leveren ook andere voedingsstoffen. In vetten zitten
bijvoorbeeld vitaminen die in vet oplosbaar zijn (en niet in water). In de producten uit
het roze vak zitten B-vitaminen en andere in vet oplosbare vitaminen, in granen zitten
ook B-vitaminen en eiwit, enzovoort. Voedingsvezel vind je vooral in de vakken groen en
oranje. Mineralen komen in alle vakken voor.

Als je elke dag producten uit elk vak neemt, krijg je alle voedingsstoffen binnen die je
lichaam nodig heeft. Uit de grote vakken moet je meer nemen dan uit de kleine vakken
De grote vakken bevatten alleen plantaardige voedingsmiddelen. Het roze vak bevat zowel dierlijke als plantaardige producten. In het gele vak vind je vooral plantaardige oliën en vetten.

Slide 32 - Tekstslide

Schijf van 5

1. Eet gevarieerd
2. Niet teveel & beweeg
3. Minder verzadigd vet
4. Veel groente, fruit en brood
5. Veilig
Op A3 papier

Slide 33 - Tekstslide

Wat eet jij?
Noteer van 3 dagen ALLES wat je eet / drinkt. De docent legt uit.
Goed bijhouden want het is de basis van een opdracht die je later inlevert
Neem de tabel over in je schrift en vul DEZE WEEK in!
Gewone dag
Gewone dag
Bijzondere dag

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

ENERGIE
 
Een groot deel van je voedsel gebruik je als brandstof. Uit dit deel van je voedsel haalt je lichaam de energie die het nodig heeft. De hoeveelheid energie in voedsel wordt aangegeven in kilojoule (afgekort: kJ). Een Marsreep levert ongeveer 1000 kJ energie, een appel ongeveer 300 kJ. 

Een andere eenheid voor de energie in voedsel is de kilocalorie (kcal). Iemand die praat
over ‘calorieën’ in voedsel heeft het dus over kilocalorieën. Je kunt de eenheden naar elkaar omrekenen:


1 kcal = 4,2 kJ

Slide 36 - Tekstslide

ENERGIE (vervolg)


Hoeveel energie je per dag nodig hebt, verschilt van persoon tot persoon. 
Het hangt onder andere af van je geslacht, je lichaamsgrootte, je lichamelijke inspanning en je leeftijd. Gemiddeld hebben jongens (mannen) meer energie nodig dan meisjes (vrouwen). Zolang je in de groei bent, neemt je energiebehoefte toe. 
Bij ouderen neemt de energiebehoefte weer af.
1 kcal = 4,2 kJ

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Energiebehoefte
In de tabel  staat de gemiddelde energiebehoefte voor enkele leeftijdsfasen en leefstijlen.



 




 
 
In de afbeelding zie je hoeveel energie je ongeveer nodig hebt voor verschillende activiteiten.
 Ook in rust heb je energie nodig.

Slide 39 - Tekstslide

GEWICHT
Wat je eet en hoeveel je eet heeft invloed op je gewicht.
Meestal geldt: je gewicht blijft gelijk als de hoeveelheid
energie die je opneemt gelijk is aan de hoeveelheid energie
die je verbruikt. Als je meer eet dan je nodig hebt, wordt een
deel van de voedingsstoffen opgeslagen als reservestof. 
Dat gebeurt vooral in de vorm van vet. Hierdoor word je zwaarder. Als je minder eet dan je nodig hebt, worden je reservestoffen gebruikt als energiebron. Hierdoor neemt je gewicht af.
Gewicht heeft ook te maken met je erfelijke
eigenschappen. De een heeft een zwaardere bouw dan de
ander, de stofwisseling kan verschillen en ook de dikte van
de onderhuidse vetlaag verschilt van mens tot mens (zie
afbeelding 4).

Slide 40 - Tekstslide

Overgewicht Obesitas - Ondergewicht
Bij overgewicht en obesitas (ernstig overgewicht) is er te veel vet in het lichaam opgeslagen. Er zijn dan meer gezondheidsrisico’s dan bij mensen met een gezond gewicht. 
- Grotere kans op hart- en vaatziekten en op diabetes type 2 (suikerziekte).
- Het is slecht voor de gewrichten, want die worden dan te zwaar belast.

Een te laag lichaamsgewicht noem je ondergewicht. Er is kans op een tekort aan voedingsstoffen. Het lichaam gebruikt dan eerst reservestoffen uit vet- en spierweefsel. 
- Spieren worden afgebroken
- Kans om sneller ziek  te worden en iemand kan zich lusteloos en moe voelen. 
- Als het het ondergewicht aanhoudt: De kans op botbreuken neemt toe.

Ondergewicht kan een gevolg zijn van ondervoeding. Bij ondervoeding krijgt iemand te weinig energie of te weinig voedingsstoffen binnen. Dat komt meestal door te weinig voedsel of voedsel met te weinig voedingsstoffen (vooral eiwitten). Maar ook het eten van te veel junkfood kan leiden tot een tekort aan voedingsstoffen.
In junkfood, zoals hamburgers, chips en pizza, zitten namelijk erg weinig voedingsstoffen.

Slide 41 - Tekstslide

BMI en gezond gewicht
Je kunt nagaan of je een gezond gewicht hebt door je Body Mass Index (BMI) te berekenen. Je deelt daarvoor je gewicht (in kilogram) door het kwadraat van je lengte (in
meter):

Voorbeeld: Hans weegt 70 kg en is 1,73 m lang.

Volwassenen hebben meestal een gezond gewicht als hun BMI tussen de 20 en 25 is.
Bij jongeren is dat minder eenvoudig te bepalen, omdat zij nog in de groei zijn. De gemiddelde waarden voor een gezond gewicht bij jongeren van 12 tot en met 14 jaar zie
je in tabel 2. Naast de BMI is ook de buikomvang belangrijk. Vooral vet in en rond de buik is nadelig voor de gezondheid.

Slide 42 - Tekstslide

Afvallen en aankomen
Als je overgewicht of ondergewicht hebt, kun je proberen je gewicht naar een gezonde
waarde te brengen. Sommige mensen met overgewicht proberen af te vallen door minder
te eten dan de aanbevolen hoeveelheden of ze slaan een maaltijd over. Dat is niet zo’n
goede manier. Hierdoor kun je juist eetbuien krijgen. En als je wilt aankomen, kun je
beter niet veel te veel of ongezond voedsel gaan eten. In tabel 3 staan gezonde manieren
om aan je gewicht te werken.

Slide 43 - Tekstslide

EETSTOORNISSEN
Mensen met een eetstoornis zijn de hele dag in hun hoofd bezig met eten en de invloed daarvan op hun lichaam. Eten is voor hen een bron van spanning en angst. Ze hebben een negatief oordeel over zichzelf, hun lichaamsgewicht en hun uiterlijk. Enkele
eetstoornissen zijn anorexia nervosa, boulimia nervosa en eetbuistoornis.

Iemand met anorexia nervosa is niet te dik, maar voelt dat wel zo. Symptomen van deze eetstoornis zijn op een extreme manier afvallen en een grote angst hebben om aan te komen. Iemand met anorexia heeft wel honger, maar weigert om (voldoende) te
eten. Hierdoor ontstaat ondervoeding en ondergewicht. Anorexia kan leiden tot ziekten, problemen met maag en gebit, en haaruitval. Ongeveer 6% van de anorexiapatiënten overlijdt als gevolg van de ziekte.

Iemand met boulimia nervosa is ook bang om dik te worden en eet ook te weinig, maar heeft daarbij regelmatig eetbuien. Daarna braakt hij of zij het voedsel weer uit of gebruikt veel laxeermiddelen. Door dit vasten, braken en laxeren ontstaat ondervoeding. Ook kan de wand van de slokdarm onherstelbaar beschadigen. Ongeveer 4% van de boulimiapatiënten overlijdt als gevolg van de ziekte.
Iemand met een eetbuistoornis heeft eetbuien, maar braakt niet en gebruikt geen laxeermiddelen. 
Daardoor leidt deze eetstoornis tot ernstig overgewicht (obesitas).

Slide 44 - Tekstslide

Hoe komt het en wat nu?
De oorzaak van een eetstoornis is vaak psychisch. Iemand met een eetstoornis heeft
meestal een negatief oordeel over zichzelf. Enkele oorzaken van eetstoornissen zijn:
• beïnvloed worden door je cultuur of de media
• nare gebeurtenissen in je leven
• een gevoel van controle willen hebben
• faalangst of perfectionisme
• ontevreden zijn over jezelf of je uiterlijk
Een eetstoornis kun je niet in je eentje oplossen, omdat het over meer gaat dan alleen
eten. Hoe langer iemand lijdt aan een eetstoornis, hoe moeilijker deze te behandelen
is. Het is daarom belangrijk dat iemand met een eetstoornis zo snel mogelijk hulp zoekt.
Een vertrouwelijk gesprek met de huisarts kan een goed begin zijn. 

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Opdracht 1:  Schijf van 5 
Inleveren
Noteer je naam en klas op de voorkant
(Midden boven) 
Teken op de voor- en achterkant van een A3 een schijf van vijf:
Schijf van 5: Voorkant:
a) Zet bij elk vak welke voedingsstoffen de voedingsmiddelen uit dat  vak leveren.
b) Schrijf bij elk vak het juiste advies (zie rechts)
c) Noteer links onder: 'BUITEN de schijf'. Schrijf welk advies er hoort bij voedingsmiddelen die NIET in de schijf van vijf staan

Schijf van 5: Achterkant: 
d) Noteer in de vakken van de schijf van 5 jouw gegeten voedingsmiddelen (Met blauwe of zwarte pen: 2 gewone dagen, met een andere kleur: 1 bijzondere dag).  Rechtsonder noteer je de voedingsmiddelen die buiten de schijf horen.
e) Linksonder: Conclusie Voeding: Waar ga je mee door? Wat is goed om anders te gaan doen en waarom!  Leg uit!

Adviezen:
Zet het juiste advies bij het juiste vak.

- meer plantaardig, minder vlees
- veel groende en fruit
- vooral volkoren
- zachte en vloeibare vetten
- zonder suiker

Slide 48 - Tekstslide

Maak opdracht 2 a t/m e

Slide 49 - Tekstslide

Opdracht 3 
3 a   Meerkeuze:  Wanneer blijft je gewicht gelijk?
          A: Als je met je voeding meer energie binnenkrijgt dan je verbruikt
          B: Als je met je voeding evenveel energie binnenkrjigt dan je verbruikt
          C: Als je met je voeding minder energie binnenkrjigt dan je verbruikt

    b   Een deel van de voedingsstoffen wordt opgeslagen als vet als je:
          meer / evenveel / minder  eet dan je nodig hebt. Je wordt hierdoor lichter / zwaarder  

    c Eet je minder dan je nodig hebt, dan gebruik je  beschermender stoffen / bouwstoffen /
        reservestoffen  als energie. Hierdoor zul je  aankomen / afvallen

Slide 50 - Tekstslide

Opdracht 4

Slide 51 - Tekstslide

Opdracht 5 (deel 1)

Slide 52 - Tekstslide

Opdracht 5 (deel 2)

Slide 53 - Tekstslide

Opdracht Inzicht 6,7

Slide 54 - Tekstslide

Opdracht Inzicht 8a en 8b
Leila is diëtiste en stelt een maaltijd samen voor iemand die wil afvallen. 
Ze twijfelt tussen 50 g gezouten haring en 75 g kabeljauw.
Gebruik voor deze vraag tabel 5.
a Leila kan het best kiezen voor 50 g haring / 75 g kabeljauw, want dat bevat  meer / minder kilojoule energie.

b Leila gebruikt de Schijf van Vijf om de maaltijd verder aan te vullen.
Uit welke vakken moet de maaltijd nog worden aangevuld?
□ A uit het blauwe vak                    □ B uit het groene vak
□ C uit het oranje vak                      □ D uit het roze vak

Slide 55 - Tekstslide

Opdracht Inzicht 9

Slide 56 - Tekstslide

Info voor opdracht Samenhang

Slide 57 - Tekstslide

Opdracht 10  bij tekst samenhang
In Frankrijk moet de BMI van een model minimaal 18 zijn.
10 a Is een BMI van 18 voor een volwassene gezond? Leg je antwoord uit.

10 b  Madeleine is 21 jaar en 1,78 m lang. Zij wil graag in Frankrijk als model werken.
           Hoeveel moet Madeleine dan minimaal wegen?
10 c   Sommige modellen zijn zo mager dat zij ondervoed raken. Wat zijn de risico’s voor
            modellen die ondervoed zijn?
10 d    Jongens die veel eiwitten eten, nemen soms tot wel tien eieren per dag en nog extra
             vlees bij het avondeten. Leg uit dat dit dieet ondervoeding kan veroorzaken.
10 e   Sommige meisjes blijven maar afvallen als hun modellenbureau hierom vraagt.
Wat zou een reden kunnen zijn dat meisjes dit blijven doen als hierom wordt gevraagd?

Slide 58 - Tekstslide

B4 Voedselvergiftiging

Bacteriën en schimmels kunnen goed leven op groenten, vlees, fruit en ander voedsel. 
Daardoor kan het voedsel bederven (zie afbeelding 1). 
Bedorven voedsel kun je niet meer eten. Je wordt er ziek van. Je hebt dan een voedselvergiftiging. Dit is een afweerreactie die ontstaat door het eten van voedsel dat is besmet met giftige stoffen. Deze giftige stoffen worden geproduceerd door bacteriën of schimmels. Meestal kun je zien of ruiken dat voedsel niet meer goed is, maar niet altijd.

 
Salmonella is een bacterie die veel voorkomt in dieren, vooral in kippen en varkens. Salmonellabacteriën kunnen voorkomen in rauwe dierlijke producten, zoals vlees, vis en eieren, en op rauwe groente en fruit. De bacteriën kunnen zich zeer snel vermenigvuldigen, vooral bij temperaturen tussen 20 en 30 °C. Het is gevaarlijk voedsel te eten dat met salmonellabacteriën is besmet. Een besmetting kan klachten geven zoals diarree, buikpijn en koorts. De bacteriën tasten de dunne darm aan en veroorzaken daar een ontsteking. De verschijnselen ontstaan meestal binnen 12 tot 36 uur en duren twee tot drie dagen.

Slide 59 - Tekstslide

Voedselvergiftiging
voedselvergiftiging = 
afweerreactie die ontstaat door 
het eten van voedsel dat is besmet 
met giftige stoffen

salmonellabacteriën = 
bacteriën die giftige afvalstoffen produceren

Slide 60 - Tekstslide

Voedselhygiëne

Je kunt een voeselinfectie voorkomen door hygiënisch om te gaan met voedsel. Dat betekent dat je op een schone manier omgaat met voedsel en materialen. Bacteriën en schimmels kunnen zich goed voortplanten in de warme en vochtige omgeving van de keuken. Daarom is de hygiëne erg belangrijk.

Slide 61 - Tekstslide

Slide 62 - Tekstslide

Slide 63 - Tekstslide

Slide 64 - Tekstslide

Slide 65 - Tekstslide

Slide 66 - Tekstslide

Slide 67 - Tekstslide

Slide 68 - Tekstslide

Je noteert de belangrijkste begrippen en hun betekenis in je schrift.
Je maakt een samenvatting. Bij elke slide zie je een pijl, dat betekent dat je iets in je schrift gaat schrijven. Dit is een verplicht onderdeel van deze les.

Slide 69 - Tekstslide

Je noteert de belangrijkste begrippen en hun betekenis in je schrift.
Je maakt een samenvatting. Bij elke slide zie je een pijl, dat betekent dat je iets in je schrift gaat schrijven. Dit is een verplicht onderdeel van deze les.

Slide 70 - Tekstslide


Het thema Voeding en vertering doe je in LessonUP!

Als je                  ziet, 

                       schrijf je belangrijke informatie in je schrift! 


          Je leert de lesstof m.b.v je schrift en LessonUP!

Slide 71 - Tekstslide


Gezonde voeding heb je nodig voor een goede gezondheid. 

Als je gevarieerd eet en voldoende drinkt dan krijg je genoeg van alle voedingsstoffen binnen.

Niet alle mensen eten hetzelfde. Door de verschillende culturen zijn er  verschillende voedingsgewoonten.

Voedingsgewoonten hebben invloed op welke voedingsmiddelen wel of niet gegeten worden en hoe voedsel wordt klaargemaakt.            

Slide 72 - Tekstslide

Slide 73 - Video

Schijf van 5
Tips voor gezonde voeding:

1. Eet gevarieerd: Elke dat iets uit elk vak
2. Niet teveel & beweeg: 3 maaltijden en niet meer dan 3 tussendoortjes
    Tussendoortjes die weinig vet en/of suiker bevatten
3. Minder verzadigd vet: Kies voor Oke vet = onverzadigd vet.
    Kies plantaardig vet. Bijv. halvarine, vloeibaar vet en olie
4. Veel groente, fruit en brood: 
    Deze bevatten veel voedingsstoffen en voedingsvezels, ze geven een vol gevoel 
5. Veilig: Voorkom voedselinfectie door goede hygiëne

Slide 74 - Tekstslide

Deze voedingsmiddelen leveren vooral (dierlijke en plantaardige) eiwitten, vitamines en mineralen (o.a. kalk). Je kunt het beste de minder vette soorten kiezen. Bijvoorbeeld halfvolle melk en magere yoghurt. 
Maar: Bij vis kies je juist voor vette vis!

Slide 75 - Tekstslide

Schijf van 5

1. Eet gevarieerd
2. Niet teveel & beweeg
3. Minder verzadigd vet
4. Veel groente, fruit en brood
5. Veilig
Op A3 papier
buiten de schijf van 5

Slide 76 - Tekstslide

Schijf van 5

1. Eet gevarieerd
2. Niet teveel & beweeg
3. Minder verzadigd vet
4. Veel groente, fruit en brood
5. Veilig
Op A3 papier
Deze  voedingsmiddelen leveren vooral zetmeel, plantaardige eiwitten, vitamines en mineralen en voedingsvezel.
Kies vooral donkere producten: Volkoren brood, zilvervliesrijst en volkoren macaroni. De vliesjes hiervan bevatten bijv. de vitamines en de mineralen en veel voedingsvezel.

Deze voedingsmiddelen leveren vooral vitamine C en voedingsvezel.
Deze voedingsmiddelen leveren vooral (dierlijke en plantaardige) eiwitten, vitamines en mineralen (o.a. kalk). Je kunt het beste de minder vette soorten kiezen. Bijvoorbeeld halfvolle melk en magere yoghurt. 
Maar: Bij vis kies je juist voor vette vis!

Deze voedingsmiddelen leveren vooral vetten en vitamines.
Het is beter om plantaardige vetten te gebruiken dan dierlijke vetten.    

Drink elke dag voldoende.
Drink je iets anders dan water / thee / koffie.
Let dan op wat er is toegevoegd (bijv. hoeveel suiker)!
Kun jij nu veel vertellen over de vakken? 

Slide 77 - Tekstslide

VETTEN

Slide 78 - Tekstslide

VEZELS

Slide 79 - Tekstslide

Zoek  zelf op wat kruisbesmetting is en noteer het in je schrift. 
Niet leren

Slide 80 - Tekstslide

Voedselhygiëne

Je kunt een voeselinfectie voorkomen door hygiënisch om te gaan met voedsel. Dat betekent dat je op een schone manier omgaat met voedsel en materialen. Bacteriën en schimmels kunnen zich goed voortplanten in de warme en vochtige omgeving van de keuken. Daarom is de hygiëne erg belangrijk.

Slide 81 - Tekstslide