Yvonne Wielaard
Lessen: Natuur en Zorg - Mentor - L.O.

Naar buiten (ordening + gedrag)

Wat weten we nog van cellen?
1 / 74
volgende
Slide 1: Woordweb
BiologieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 74 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 300 min

Onderdelen in deze les

Wat weten we nog van cellen?

Slide 1 - Woordweb

Celonderdelen
  1. celwand
  2. celmembraan
  3. cytoplasma
  4. bladgroenkorrels
  5. celkern
  6. vacuole
  7. celkenmerken bepalen het rijk

celwand
1
cytoplasma met bladgroenkorrels
4
celkern
5

Slide 2 - Tekstslide

Celonderdelen
In een eerder thema hebben we geleerd welke onderdelen we in een cel kunnen herkennen. De celwand is een soort doosje dat om een cel heen zit. Gelijk daarbinnen vinden we het celmembraan. Dit is het eigenlijke buitenste laagje van de cel en zorgt ervoor dat niet alles zo maar de cel in of uit kan. Het cytoplasma is een stroperige vloeistof die bestaat uit water met daarin opgeloste stoffen en eiwitten. In het cytoplasma liggen de bladgroenkorrels die glucose maken.
In het cytoplasma ligt ook de celkern. Dit is het onderdeel dat alle processen in de cel regelt. In het midden van de cel vinden we een vacuole, een blaasje dat gevuld is met (vooral) water.
Niet alle cellen bevatten al deze onderdelen. we gebruiken de celkenmerken om organismen in te delen (ordenen) in vier grote rijken.

celwand
1
cytoplasma met bladgroenkorrels
2
celkern
3

Slide 3 - Tekstslide

Vier rijken
(en de celkenmerken)

Slide 4 - Tekstslide

Vier rijken
(en de celkenmerken)
Niet alle celonderdelen die we besproken hebben komen voor bij alle organismen. Als we naar het aanwezig zijn van de verschillende celonderdelen kijken, kunnen we vier grote groepen onderscheiden. We noemen dit de rijken.
Cellen van dieren hebben geen celwanden en geen bladgroenkorrels.
Cellen van bacteriën hebben nooit een celkern.
cellen van planten en schimmels hebben een celkern en een celwand. Het verschil is dat schimmels nooit bladgroen bezitten.

Slide 5 - Tekstslide

Cellen van schimmels hebben géén celkern
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Cellen van planten hebben altijd bladgroen
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Dierlijke cellen hebben altijd een celkern, maar nooit een celwand
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Cellen van bacteriën hebben nooit een celkern, maar wel altijd een celwand
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Als we kijken naar de celkenmerken kunnen we organismen indelen in vier rijken; bacteriën, schimmels, planten en dieren
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Ga in het volgende scherm
naar vo-content
Volg de stappen van het
werkoverzicht hiernaast

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Het rijk van de dieren
  • Tijger(s)
  • Panters
  • Katachtigen
  • Roofdieren
  • Zoogdieren
  • Gewervelden

  • Van links naar rechts
  • Steeds minder soorten
  • Steeds meer gemeenschappelijke kenmerken
  • Steeds meer verwantschap

Slide 13 - Tekstslide

Het rijk van de dieren
Alle dieren hebben cellen met celkernen en zonder celwanden. 
Toch hebben dieren onderling ook heel veel kenmerken die verschillen. Er zijn op aarde minimaal 3.000.000 verschillende diersoorten. 
Sommige lijken veel op elkaar, anderen helemaal niet.
Een tijger heeft veel overeenkomsten met een leeuw of een panter. 
Het zijn soorten uit hetzelfde geslacht; de panters. Panters lijken veel op jachtluipaarden en civetkatten. 
Panters, jachtluipaarden en panters horen allemaal bij de familie van de katachtigen. 
Katachtigen zijn duidelijk anders dan hondachtigen of marters, toch hebben ze nog een hoop overeenkomstige kenmerken. Bijvoorbeeld het gebit en de spijsvertering. Hondachtigen, marters en katachtigen zijn dan ook allemaal lid van de orde van roofdieren.
Roofdieren hebben heel verschillende kenmerken dan knaagdieren of vleermuizen. Toch hebben ze allemaal haren, zogen ze hun jongen en hebben ze een constante lichaamstemperatuur. 
Ze horen allemaal bij de klasse van de zoogdieren.
Lijkt een zoogdier nog op een vogel of op een reptiel? 
Niet echt, maar in tegenstelling tot het overgrote deel van de dieren hebben ze wel allemaal een wervelkolom. 
Het zijn leden van de afdeling gewervelde dieren.

Slide 14 - Tekstslide

Dieren ordenen
  • Symmetrie
  • Tweezijdig symmetrisch
  • Veelzijdig symmetrisch
  • Niet symmetrisch

  • Het skelet
  • Geen
  • Inwendig of uitwendig
  • Been, kalk of chitine
  • Wel of geen wervelkolom

Slide 15 - Tekstslide

Dieren ordenen
Om het rijk van de dieren te ordenen in een aantal (hoofd-)afdelingen kijken we naar twee kenmerken.

Ten eerste, de symmetrieAls iets symmetrisch is betekent dat dat je het voorwerp in twee (ongeveer) gelijke helften kunt verdelen. Die twee helften zijn elkaars spiegelbeeld. 
Klik maar eens op de afbeelding van de stoelen linksboven.
Een bij is ook symmetrisch, links en rechts zijn elkaars spiegel-beeld. Dit geldt niet voor boven en onder of voor en achter.
Het kan maar op één manier. Vreemd genoeg noemen we dat tweezijdig symmetrisch.
Een zeester is ook symmetrisch. Als je goed kijkt zie je dat de zeester op meerdere manieren in twee spiegelhelften te verdelen is. We noemen dat veelzijdig symmetrisch.

Het tweede kenmerk waar we naar kijken is het skelet.
Veel dieren hebben geen skelet, dus geen harde delen. Bij andere dieren kunnen we een inwendig- of een uitwendig skelet aantreffen. we kunnen verder kijken naar waar het skelet van gemaakt is; kalk, chitine of been. Het laatste waar we naar kunnen kijken is de aanwezigheid van een wervelkolom.

Als je de tabel hiernaast aanklikt zie je hoe we de dieren indelen.

Slide 16 - Tekstslide

Om de dieren in te delen in hoofdafdelingen kijken we naar twee kenmerken. Namelijk naar ......
A
... de soort cellen en de symmetrie
B
... de tweezijdige symmetrie en de veelzijdige symmetrie
C
... waar het skelet van gemaakt is en of het inwendig is
D
... naar het skelet en de symmetrie

Slide 17 - Quizvraag

Als we kijken naar de symmetrie zijn er de volgende mogelijkheden.
A
wel of niet symmetrisch
B
eenzijdig of tweezijdig symmetrisch
C
tweezijdig of veelzijdig symmetrisch
D
tweezijdig, veelzijdig of niet symmetrisch

Slide 18 - Quizvraag

Skeletten van dieren kunnen van verschillende stoffen gemaakt zijn. Van welke?
A
Been, kalk of chitine
B
Been, kraakbeen of kalk
C
Kraakbeen, kalk of chitine
D
Kalk, chitine of hoorn

Slide 19 - Quizvraag

Waarom moeten dieren met een uitwendig skelet vervellen?

Slide 20 - Open vraag

Gewervelden ordenen
Gewervelden ordenen
Ademhaling door kieuwen
Eieren zonder schaal
Koudbloedig
Huid bedekt met schubben


Ademhaling:
Larven door kieuwen en huid
Volwassen longen en huid
Eieren zonder schaal
Koudbloedig
Huid bedekt met slijm
Ademhaling door longen
Eieren met leerachtige schaal
Koudbloedig
Huid bedekt met schubben


Ademhaling door longen
Eieren met kalkschaal
Warmbloedig
Huid bedekt met veren


Ademhaling door longen
Levendbarend 
Warmbloedig
Huid bedekt met haren


  • Dieren met een beenskelet en een wervelkolom behoren tot de gewervelden.
  • De gewervelde dieren worden weer verdeeld in vijf klassen.
  • De vissen, de amfibieën, de reptielen, de vogels en de zoogdieren
  • We kijken daarvoor naar de volgende kenmerken:
  • De huidbedekking
  • De lichaamstemperatuur
  • De manier van ademhalen
  • De manier van voortplanten

Slide 21 - Tekstslide

Gewervelden ordenen
Gewervelden ordenen
Ademhaling door kieuwen
Eieren zonder schaal
Koudbloedig
Huid bedekt met schubben


Ademhaling:
Larven door kieuwen en huid
Volwassen longen en huid
Eieren zonder schaal
Koudbloedig
Huid bedekt met slijm
Ademhaling door longen
Eieren met leerachtige schaal
Koudbloedig
Huid bedekt met schubben


Ademhaling door longen
Eieren met kalkschaal
Warmbloedig
Huid bedekt met veren


Ademhaling door longen
Levendbarend 
Warmbloedig
Huid bedekt met haren


Dieren met een beenskelet en een wervelkolom behoren tot de gewervelden.
De gewervelde dieren worden weer verdeeld in vijf klassen.
De vissen, de amfibieën, de reptielen, de vogels en de zoogdieren
We kijken daarvoor naar de volgende kenmerken:
  1. De huidbedekking
  2. De lichaamstemperatuur
  3. De manier van ademhalen
  4. De manier van voortplanten

Slide 22 - Tekstslide

Alle gewervelden hebben een (kraak)beenskelet met een wervelkolom.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

De afdeling van de gewervelden wordt onderverdeeld in vijf klassen, dit zijn .....
A
vissen, kikkers, salamanders, vogels en zoogdieren
B
vissen, kikkers, reptielen, vogels en zoogdieren
C
kraakbeenvissen, beenvissen, reptielen, vogels en zoogdiren
D
vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren

Slide 24 - Quizvraag

Dieren die eieren leggen zonder schaal doen dit altijd in het water.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

1. Warmbloedige dieren hebben een constante lichaamstemperatuur.
2. Koudbloedige dieren nemen de temperatuur van hun omgeving aan.
3. Koudbloedige dieren zijn 's winters nooit actief.
A
1 is waar 2 en 3 zijn niet waar
B
1 en 2 zijn waar 3 is niet waar
C
1 is niet waar 2 en 3 zijn waar
D
1, 2 en 3 zijn waar

Slide 26 - Quizvraag

Over de ademhaling bij amfibieën kun je het volgende zeggen .....
A
Als larve met kieuwen en huid, volwassen met longen en huid
B
Als larve met kieuwen en huid, volwassen met longen
C
Als larve met kieuwen, volwassen met longen en huid
D
Als larve met kieuwen, volwassen met longen

Slide 27 - Quizvraag

Ga in het volgende scherm
naar vo-content
Volg de stappen van het
werkoverzicht hiernaast

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Link

Slide 30 - Video

Metamorfose
  1.  Gedaantewisseling
  2. Levenscyclus

  1. eitje
  2. larve
  3. pop
  4. imago (volwassen)

Slide 31 - Tekstslide

Metamorfose
Metamorfose is een ander woord voor gedaantewisseling. Het betekent eigenlijk dat een dier in een bepaalde (korte) periode sterk verandert. Zowel in hoe het er uit ziet als in levenswijze.
Een voorbeeld is het koolwitje. 
Een koolwitje begint zijn leven als eitje. Na een tijdje komt uit het eitje een larve (rups). De rups doet niet veel meer dan eten, eten en nog eens eten. En natuurlijk groeien. Tijdens het groeien vervelt de rups een aantal keer. Als de rups is uitgegroeid spint hij zich in in een cocon; hij wordt een pop. Binnenin de pop wordt het hele lijf van de rups verbouwd.
Als de pop openbreekt komt er een volgroeide volwassen vlinder (imago) uit. De volwassen vlinders kunnen paren en weer eitjes leggen.
De levenscyclus is rond.

Slide 32 - Tekstslide

Een ander woord voor metamorfose is ..
A
verbouwing
B
gedaantewisseling
C
ontwikkelfase
D
levenscyclus

Slide 33 - Quizvraag

Een goede volgorde voor de levenscyclus van een vlinder is ..
A
imago - pop - larve - ei
B
ei - pop - imago- larve
C
ei - larve - imago - pop
D
larve - pop - imago - ei

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Video

Nog een keer metamorfose
Naast insekten hebben ook amfibieën een gedaantewisseling

Slide 36 - Tekstslide

Metamorfose komt voor bij alle amfibieën en insekten
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quizvraag

Dieren zonder metamorfose hebben geen levenscyclus
A
waar
B
niet waar

Slide 38 - Quizvraag

Levenscyclus
  1. geboren worden
  2. opgroeien
  3. ontwikkelen tot volwassen organisme
  4. voortplanten ........
  5. ...... voordat je dood gaat

  1. Het individu gaat dood ........
  2.  ...... maar de soort blijft bestaan.

Slide 39 - Tekstslide

Levenscyclus
Elk organisme heeft een levenscyclus. Van de meest eenvoudige bacterie tot het meest ingewikkelde zoogdier.
Vaak wordt gezegd dat een organisme  zijn leven begint als het wordt geboren. Dat is niet helemaal waar. Een organisme begint het leven als bevruchte eicel. Organismen worden pas daarna geboren, ontkiemen of kruipen uit het ei.
Daarna moet een organisme altijd groeien. Op een zeker moment - als het groot genoeg is - kan het zich gaan ontwikkelen tot volwassene.
Eenmaal volwassen zoekt een organisme een partner voor de voortplanting.
Het individu kan daarna sterven. De soort blijft bestaan.

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Video

Ga in het volgende scherm
naar vo-content
Volg de stappen van het
werkoverzicht hiernaast

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Link

Determineren
glas
grove schaalverdeling
schenktuitje
één deel
1
glas
geen schaalverdeling
geen schenktuitje
één deel
2
glas
fijne schaalverdeling
schenktuitje
één deel

3
glas
geen schaalverdeling
geen schenktuitje
één deel

4
glas
geen schaalverdeling
geen schenktuitje
twee delen

5
glas
geen schaalverdeling
geen schenktuitje
twee delen

6
plastic
geen schaalverdeling
geen schenktuitje
twee delen

7
plastic
geen schaalverdeling
geen schenktuitje
twee delen

8
glas
geen schaalverdeling
geen schenktuitje
één deel

9
hout
geen schaalverdeling
geen schenktuitje
één deel

10
geen glas
geen schaalverdeling
geen schenktuitje
één deel

10
geen glas
geen schaalverdeling
geen schenktuitje
één deel

10
hout
geen schaalverdeling
geen schenktuitje
twee delen

11
metaal
geen schaalverdeling
geen schenktuitje
twee delen

15
metaal
geen schaalverdeling
geen schenktuitje
twee delen

12
metaal
geen schaalverdeling
geen schenktuitje
twee delen

13
metaal en kunsstof
geen schaalverdeling
geen schenktuitje
twee delen

14

Slide 44 - Tekstslide

Ga in het volgende scherm
naar vo-content
Volg de stappen van het
werkoverzicht hiernaast

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Link

Slide 47 - Video

Slide 48 - Video

Gedrag
  1. Prikkels
  2. uitwendig

    prooi
    gevaar
    partner
    rivaal
  3. inwendig
    honger
    hormonen
    pijn
  4. Motivatie

Slide 49 - Tekstslide

Gedrag
Alles wat een mens of dier doet noemen we gedrag. Drinken, rennen, liggen en zelfs slapen.
Maar ook het zoeken naar een partner, paren, kinderen beschermen of je eigen territorium verdedigen is gedrag.
En als je wilt eten moet je eerst iets eetbaars vinden en misschien ook wel vangen.
Gedrag wordt gestuurd of veroorzaakt door prikkels. Als een leeuw een lekkere malse zebra ziet, rent hij er achter aan om te vangen en op te eten. Tenminste als de leeuw honger heeft. Prikkels komen dus van buiten, maar ook van binnen. De zebra zal als hij de leeuw aan ziet komen op de vlucht slaan. Ook hier weer twee prikkels. Van buiten is dat het zien van de leeuw, van binnen de drang om te overleven (angst).
Zo'n prikkel van binnen noemen we ook wel de motivatie of motiverende factor.

Slide 50 - Tekstslide

Wat is gedrag?

Slide 51 - Open vraag

Gedrag wordt gestuurd door prikkels en impulsen
A
waar
B
niet waar

Slide 52 - Quizvraag

Prikkels komen van buiten en van binnen
A
waar
B
niet waar

Slide 53 - Quizvraag

Voorbeelden van uitwendige prikkels zijn ...
A
honger en dorst
B
honger en prooi
C
prooi en vijanden
D
vijanden en dorst

Slide 54 - Quizvraag

Voorbeelden van inwendige prikkels zijn ...
A
honger en angst
B
angst en vijanden
C
prooi en vijanden
D
prooi en honger

Slide 55 - Quizvraag

Een uitwendige prikkel noemen we ook wel de motivatie of de motiverende factor
A
waar
B
niet waar

Slide 56 - Quizvraag

Slide 57 - Video

Gedragsketen
  1. prikkel
  2. respons = prikkel
  3. opvolgende handelingen
  4. gedragsketen
  5. rituelen

Slide 58 - Tekstslide

Gedragsketen
Het gedrag van dieren bestaat uit allerlei handelingen. We noemen iedere handeling een gedragselement. Vaak is het zo dat het gedrag van het ene dier een vervolggedrag van het andere dier veroorzaakt. De handelingen horen bij elkaar en vormen samen een gedragsketen. Een mooi voorbeeld hiervan is het paargedrag van de stekelbaars. Als een vrouwtje in het territorium van een mannetje komt doet het mannetje de zigzag-dans. Als het vrouwtje bereid is tot paring neemt ze de baltshouding aan. Het manntje zwemt daarna naar zijn nest en het vrouwtje volgt hem. Het mannetje laat het vrouwtje de nestingang zien door op zijn zij voor de ingang te gaan liggen. Het vrouwtje zwemt naar binnen en het mannetje port haar in de zij. Het vrouwtje zal haar eitjes leggen waarna het mannetje de eitjes  bevrucht.
Zo'n vaststaande gedragsvolgorde noemen we ritueel gedrag.

Slide 59 - Tekstslide

Een handeling noemen we ook wel een gedragsketen
A
waar
B
niet waar

Slide 60 - Quizvraag

Een gedragsketen bestaat uit bij elkaar horende gedragselementen
A
waar
B
niet waar

Slide 61 - Quizvraag

Een serie gedragselementen die altijd in dezelfde volgorde voorkomen noemen we ritueel gedrag
A
waar
B
niet waar

Slide 62 - Quizvraag

Het baltsgedrag van de fuut is ritueel gedrag
A
waar
B
niet waar

Slide 63 - Quizvraag

Slide 64 - Video

Gedragsonderzoek 

  1. Ethologie
  2. Feiten
  3. Geen meningen 
  4. Ethogram
  5. Protocol
  6. Interpretatie

Slide 65 - Tekstslide

Gedragsonderzoek 

De studie van het gedrag heet ook wel ethologie. Bij het bestuderen van gedrag maak je een objectieve beschrijving van het gedrag, zonder een eigen mening of interpretatie. 
"De hond kwispelt met zijn staart" is een objectieve beschrijving. "De hond is blij" geeft een mening over dat gedrag.  Een lijst met alle gedragselementen noemen we een ethogram. Als je eenmaal zo'n ethogram hebt kun je het dier gaan observeren en alle gedragingen die je waarneemt noteren in een protocol. Nadat je het dier langere tijd hebt geobserveerd en hebt gevolgd, kun je aan de hand van je protocol het gedrag proberen te begrijpen. Je kunt je daarbij onder andere de volgende vragen stellen:
- hoe vaak komt een handeling voor?
- hoe lang duurt zo'n handeling?
- is er een vaste volgorde in handelingen?

Slide 66 - Tekstslide

De studie van het gedrag van dieren heet ecologie
A
waar
B
niet waar

Slide 67 - Quizvraag

Een protocol is een objectieve beschrijving van de gedragselementen die bij een dier voorkomen.
A
waar
B
niet waar

Slide 68 - Quizvraag

Een ethogram wordt eerder gemaakt als een protocol
A
waar
B
niet waar

Slide 69 - Quizvraag

Je kunt een protocol maken zonder een ethogram
A
waar
B
niet waar

Slide 70 - Quizvraag

Tijdens het observeren probeer je een verklaring te bedenken voor het gedrag dat je waarneemt
A
waar
B
niet waar

Slide 71 - Quizvraag

Ga in het volgende scherm
naar vo-content
Volg de stappen van het
werkoverzicht hiernaast

Slide 72 - Tekstslide

Slide 73 - Link

Toets voorbereiden
klik hier om naar vo-content te gaan:

Neem alle opdrachten nog een keer door:
  1. Ordening (vooral de Kennisbank)
  2. Ordening van dieren (theorie van  stap 1 t/m 3)
  3. Levenscyclus (theorie van stap 1 t/m 6)
  4. Determineren (vooral de Kennisbank van stap 1)
  5. Diergedrag (vooral de Kennisbank)

Bedenk dat als je iets niet begrijpt je het ook niet kunt onthouden. Vraag nog om extra uitleg als je iets niet begrijpt.
Dit kan alleen als je op tijd begint met leren.

Slide 74 - Tekstslide