In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Een werkwoord kan vertellen wat iemand nu doet of wat er nu gebeurt.
Een werkwoord kan ook vertellen wat iemand gedaan heeft of wat er al is gebeurd.
Dadelijk krijg je 4 zinnen.
Jij zet de zin in de andere tijd.
Dus: van tegenwoordige tijd naar verleden tijd.
of
van verleden tijd naar tegenwoordige tijd.
persoonsvorm:
- kun je in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd schrijven.
- staat vooraan in de zin bij een vraagzin.
heel werkwoord:
- zó staat het werkwoord in een woordenboek.
- eindigt op EN.
- je kan er WIJ voor zetten
voltooid deelwoord:
- staat samen in een zin met de werkwoorden hebben, worden of zijn.
- begint vaak met GE----
denk goed na.
Denk aan de regels die horen bij: persoonsvorm, heel werkwoord, voltooid deelwoord.
Succes!