Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Yuverta
‹
Terug naar zoeken
Herhaling Vermogen en energie
1 / 20
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Natuurkunde
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
In deze les zitten
20 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
1 video
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Herhaling vermogen
Wat is vermogen ook al weer?
Weet je nog alle symbolen van de grootheden en eenheden?
Weet je nog hoe je de eenheden van vermogen en stroomsterkte kunt omrekenen?
Weet je nog hoe je de berekeningen moet opschrijven?
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Omrekenen van kW naar W
4520 kW = ........ W
A
4,520 W
B
45,20 W
C
452000 W
D
4520000 W
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Video
Verbindt de grootheden met de juiste eenheden.
Watt
Volt
Joule
Ampère
Spanning
Energie
Stroom sterkte
Vermogen
Slide 7 - Sleepvraag
Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren
Slide 8 - Quizvraag
Wat is Watt?
A
Grootheid
B
Anders....
C
Stroomkracht
D
Eenheid van vermogen
Slide 9 - Quizvraag
Met welk symbool (letter)wordt de grootheid spanning aangegeven?
A
V
B
U
C
v
D
u
Slide 10 - Quizvraag
Met welk symbool (letter)wordt de grootheid stroomsterkte aangeven?
A
A
B
I
C
S
D
V
Slide 11 - Quizvraag
Het vermogen berekenen
Het
vermogen
van een apparaat
hangt af van
de hoeveelheid
spanning
(volt) en de
stroomsterkte
( ampère).
De formule in woorden is:
vermogen = spanning x stroomsterkte
Slide 12 - Tekstslide
formule van vermogen is
A
P = U / I
B
P = U x I
C
P = U + I
D
P = U - I
Slide 13 - Quizvraag
Het vermogen wordt aangegeven met het symbool P want in het Engels staat de letter P namelijk voor .....
A
Pall
B
Part
C
Perfect
D
Power
Slide 14 - Quizvraag
Bereken het vermogen:
1,5 V / 2 A
Slide 15 - Open vraag
Bereken de spanning van een apparaat waarop staat 3 W / 0,5 A
Slide 16 - Open vraag
Een magnetron heeft een vermogen van 690 W en is aangesloten op een stopcontact. Bereken de stroomsterkte
Slide 17 - Open vraag
Omrekenen van mA naar A
55 mA = ....... A
A
5,5 A
B
0,55 A
C
0,055 A
D
55000 A
Slide 18 - Quizvraag
Slide 19 - Tekstslide
Wat is het vermogen van een lamp?
Slide 20 - Open vraag