Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Yuverta
‹
Terug naar zoeken
Stijlkwesties quiz
Taalverzorging - stijlkwesties
1 / 19
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1-4
In deze les zitten
19 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslide
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Taalverzorging - stijlkwesties
Slide 1 - Tekstslide
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Ik bel u op een ander kanaal als u gewend bent.
B
Ik bel u op een ander kanaal dan u gewend bent.
Slide 2 - Quizvraag
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Marc werkt even hard als Marika.
B
Marc werkt even hard dan Marika.
Slide 3 - Quizvraag
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Ik heb hun een compliment gegeven.
B
Ik heb hen een compliment gegeven.
Slide 4 - Quizvraag
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Met hun wil ik niet samenwerken.
B
Met hen wil ik niet samenwerken.
Slide 5 - Quizvraag
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Wij hebben hen uitgezwaaid.
B
Wij hebben hun uitgezwaaid.
Slide 6 - Quizvraag
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Hun hebben koffie gepakt.
B
Zij hebben koffie gepakt.
Slide 7 - Quizvraag
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Mag ik jouw wat vragen?
B
Mag ik jou wat vragen?
Slide 8 - Quizvraag
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Ik wil u bedanken.
B
Ik wil uw bedanken.
Slide 9 - Quizvraag
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Mij moeder is de beste.
B
Mijn moeder is de beste.
Slide 10 - Quizvraag
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Hier heb je de waardevolle spullen van jouw.
B
Hier heb je de waardevolle spullen van jou.
Slide 11 - Quizvraag
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Dat humeur van jouw staat me niet aan.
B
Dat humeur van jou staat me niet aan.
Slide 12 - Quizvraag
Naar 'de-woorden' verwijs je met:
A
deze en dat
B
dit en die
C
deze en die
D
die en dat
Slide 13 - Quizvraag
Naar 'het-woorden' verwijs je met:
A
deze en die
B
deze en dit
C
dit en dat
D
die en dat
Slide 14 - Quizvraag
De scooter die/dat/wat daar staat, is van mij.
A
die
B
dat
C
wat
Slide 15 - Quizvraag
Het huis die/dat/wat daar staat.
A
die
B
dat
C
wat
Slide 16 - Quizvraag
Liegen is iets dat/die/wat ik nooit zal doen.
A
dat
B
die
C
wat
Slide 17 - Quizvraag
Het beste wat/dat we voor u hebben, is een tweekamerappartement
A
wat
B
dat
Slide 18 - Quizvraag
We gaan vanavond samen uit, wat/dat altijd heel gezellig is.
A
wat
B
dat
Slide 19 - Quizvraag