Yuverta

1.8 1KGT Spelling les 2

  • Etui, werkboek op tafel
  • Pak je leesboek en ga rustig lezen
timer
10:00
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

  • Etui, werkboek op tafel
  • Pak je leesboek en ga rustig lezen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Toetsen Nederlands periode 1
  •         Leesvaardigheid en woordenschat
  •         Orientatie op fictie
  •         Taalvaardigheid (grammatica en spelling)

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet je weten voor de toets Taalvaardigheid?
  • dinsdag 3 december

  • Grammatica
    - je weet in een zin de persoonsvorm (pv), onderwerp (O) en werkwoordelijk 
      gezegde (wg)  te vinden.
  • Spelling
    - Je weet hoe je werkwoorden in de tegenwoordige tijd (tt) correct schrijft.
    - Je weet hoofdletters en leestekens (? ! . , ) correct te gebruiken in zinnen.

Slide 3 - Tekstslide

Even herhalen grammatica
Onderstreep de pv en het O in de zin, en zet er pv en O onder:

  • De docenten geven de leerlingen huiswerk.
     
  • De docenten geven de leerlingen huiswerk.
    O                      pv                                       


Slide 4 - Tekstslide

Even herhalen grammatica
Onderstreep de pv en het O in de zin, en zet er pv en O onder:

  • De agent heeft de automobilist een bon gegeven.
     
  • De agent heeft de automobilist een bon gegeven.
    O          pv                                                           

Slide 5 - Tekstslide

Even herhalen grammatica
Onderstreep de pv en het O in de zin, en zet er pv en O onder:

  • Waarom heb jij mij niet geholpen?
     
  • Waarom heb jij mij niet geholpen?
                                                  pv    O                                                                

Slide 6 - Tekstslide

1.8 Spelling
Leerdoelen paragraaf Spelling
  • wanneer je leestekens gebruikt
  • hoe je de tegenwoordige tijd van werkwoorden schrijft

Slide 7 - Tekstslide

1.8 Spelling
Leerdoelen vandaag
  • Oefenen met werkwoorden in de tegenwoordige tijd.
  • Leren wanneer je leestekens gebruikt.

Slide 8 - Tekstslide

1.8 Spelling - lees deze tekst:
op een morgen gingen de twee jongens naar school van hun moeder moesten ze altijd bellen wanneer ze er waren ze fietsen namelijk altijd door een donker bos in de winter was het 's ochtends nog heel donker moeder vond dat niet veilig op een dag waren de jongens vergeten om hun moeder te bellen zij dacht dat er iets gebeurd was en ging op zoek naar haar jongens in het bos nam zij het verkeerde pad ze verdwaalde en kwam terecht bij een oude woning daar woonde de oude boswachter die zag dat ze verdwaald was hij vroeg haar binnen voor een kopje thee.......


Slide 9 - Tekstslide

1.8 Spelling - leestekens (Blz. 79)
Leestekens zorgen ervoor dat zinnen en teksten makkelijker te lezen zijn. Daarom is het belangrijk dat je leestekens herkent en gebruikt.

  • Aan het eind van een gewone zin gebruik je een punt
    We beginnen vandaag met de kookles.
  • Aan het eind van een vraagzin gebruik je een vraagteken.
     Heeft iedereen de uitleg begrepen?
  • Na een uitroep kun je een uitroepteken gebruiken.
     Doe voorzichtig met dat scherpe mes!


Slide 10 - Tekstslide

1.8 Spelling - lees deze tekst:
Op een morgen gingen de twee jongens naar school. Van hun moeder moesten ze altijd bellen wanneer ze er waren. Ze fietsen namelijk altijd door een donker bos. In de winter was het 's ochtends nog heel donker, moeder vond dat niet veilig. Op een dag waren de jongens vergeten om hun moeder te bellen. Zij dacht dat er iets gebeurd was en ging op zoek naar haar jongens. In het bos nam zij het verkeerde pad, ze verdwaalde en kwam terecht bij een oude woning. Daar woonde de oude boswachter die zag dat ze verdwaald was. Hij vroeg haar binnen voor een kopje thee.......


Slide 11 - Tekstslide

1.8 Spelling- zelfstandig werken
Maak nu de opgave 2, 4, 5, 6, 7 en 8
op blz. 79-80
timer
15:00

Slide 12 - Tekstslide

1.8 Spelling 
Leerdoelen vandaag
  • Oefenen met werkwoorden in de tegenwoordige tijd.
  • Leren wanneer je leestekens gebruikt.

Slide 13 - Tekstslide

1.7 Grammatica leertekst Onderwerp (O) (blz. 75)
Het onderwerp (o) geeft aan wie of wat iets doet.
We zeggen ook wel: het is de hoofdrolspeler van de zin.

Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar, want:
  •  ze staan meestal naast elkaar;
      De keeper rende richting de bal.
      Daarna rende hij snel terug naar zijn doel.
  •  als de pv enkelvoud is, is het onderwerp ook enkelvoud;
      Dave schopt de bal naar Jamie.
  •  als de pv meervoud is, is het onderwerp ook meervoud.
      Dave en Jamie maken samen een doelpunt.

Slide 14 - Tekstslide

1.7 Grammatica leertekst persoonsvorm (pv)(blz. 70)
Je herkent de persoonsvorm (pv) zo:
  • het is bijna altijd één woord;
  • het is een vorm van het werkwoord;
  • hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans – dansen)
  • hij staat in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) (dans – danste).



Slide 15 - Tekstslide

1.7 Grammatica leertekst persoonsvorm (blz. 50)
Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?

  1.  Door de zin vragend te maken. (zo heb je het geleerd op de basisschool)
     De man loopt op straat.    =>  Loopt de man op straat?  = pv is loopt

  2.  Door de tijd van de zin te veranderen.
     De man loopt op straat.    => De man liep op straat.       = pv is loopt/liep

  3.  Heeft een zin maar één werkwoord dan is dat de persoonsvorm.

Slide 16 - Tekstslide

1.7 Grammatica even oefenen.
Wat is in deze zin de persoonsvorm?
De grijze katten spelen met een speeltje.

  1.  Zin vragen maken: 
     Spelen de grijze katten met een speeltje?

  2. Zin in andere tijd zetten:
    De grijze katten speelden met een speeltje.

  3. Maar één werkwoord in de zin?
    Ja, 'spelen' is het enige werkwoord, dus is dat de persoonsvorm

Slide 17 - Tekstslide

1.7 Grammatica even oefenen.
Wat is in deze zin de persoonsvorm?
Met mijn familie ben ik op vakantie geweest.

  1.  Zin vragen maken: 
     Ben ik met mijn familie op vakantie geweest?

  2. Zin in andere tijd zetten:
    Met mijn familie was ik op vakantie geweest.

  3. Maar één werkwoord in de zin?
    Nee (ben geweest)

Slide 18 - Tekstslide

1.7 Grammatica even oefenen.
Wat is in deze zin de persoonsvorm?
Loop jij nu pas naar thuis?

  1.  Zin vragen maken: 
     Dat kan niet. De zin is al vragend.

  2. Zin in andere tijd zetten:
    Liep jij nu pas naar huis?

  3. Maar één werkwoord in de zin?
    Ja, 'loop' is het enige werkwoord, dus is dat de persoonsvorm

Slide 19 - Tekstslide

1.7 Grammatica even oefenen.
Wat is in deze zin de persoonsvorm?
Joris zou hem een nieuwe fiets geven.

  1.  Zin vragen maken: 
    Zou Joris hem een nieuwe fiets geven?

  2. Zin in andere tijd zetten:
    Joris zal hem een nieuwe fiets geven.

  3. Maar één werkwoord in de zin?
    Nee

Slide 20 - Tekstslide

1.7 Grammatica - zelfstandig werken
  • Maak opdracht 5 t/m 8 op blz. 71-72
timer
15:00

Slide 21 - Tekstslide

1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord
De persoonsvorm (pv) is één woord


Slide 22 - Tekstslide

Hoe
Wat is de PV in de zin:

De jongen loopt naar school.
A
de jongen
B
loopt
C
naar
D
school

Slide 23 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV in de zin:

De fiets valt in de sloot.
A
de fiets
B
valt
C
in
D
de sloot.

Slide 24 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Op mijn kamer lees ik dit boek .
A
Op
B
mijn kamer
C
lees
D
ik

Slide 25 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Tijdens de gym kneusde ik gisteren mijn hand.
A
Tijdens
B
gym
C
kneusde
D
ik

Slide 26 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Hij heeft mijn broers geholpen.
A
heeft
B
mijn
C
broer
D
geholpen

Slide 27 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Waarom leer jij niet voor de toets?
A
waarom
B
leer
C
jij
D
toets

Slide 28 - Quizvraag

1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm (pv) is een enkelvoud of meervoud


Slide 29 - Tekstslide

Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:

De jongen loopt naar school.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 30 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:

Hij heeft mijn broers geholpen.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 31 - Quizvraag

Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:
 
De fiets valt in de sloot.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 32 - Quizvraag

Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:

Bij voetbal verdedigen wij de voorsprong.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 33 - Quizvraag

1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm (pv) staat in de tegenwoordige tijd (tt) of de verleden tijd (vt).


Slide 34 - Tekstslide

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

De jongen loopt naar school.
A
tt
B
vt

Slide 35 - Quizvraag

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:
 
De fiets viel in de sloot.
A
tt
B
vt

Slide 36 - Quizvraag

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

Bij voetbal verdedigden wij de voorsprong.
A
tt
B
vt

Slide 37 - Quizvraag

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

Hij had mijn vader gevraagd om te helpen.
A
tt
B
vt

Slide 38 - Quizvraag

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

Ik wil stoppen met de oefeningen.
A
tt
B
vt

Slide 39 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Maak oefening 2 en 4 op blz. 69-70

Slide 40 - Tekstslide