Yuverta

Regelmatige werkwoorden ovtt

Hoe vind je de stam van de meeste Duitse werkwoorden?
1 / 22
volgende
Slide 1: Open vraag
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoe vind je de stam van de meeste Duitse werkwoorden?

Slide 1 - Open vraag

Wat is de stam van wohnen?

Slide 2 - Open vraag

Wat is de stam van reisen?

Slide 3 - Open vraag

Was ist richtig?
Wir _______ dort unseren Taschen.
A
suche
B
suchen
C
suchst
D
sucht

Slide 4 - Quizvraag

Was ist richtig?

________ du eine E-Mail?
A
Schicke
B
Schicken
C
Schickst
D
Schickt

Slide 5 - Quizvraag

Was ist richtig?
Er ________ seinen Koffer am Wochenende.
A
packe
B
packen
C
packst
D
packt

Slide 6 - Quizvraag

Was ist richtig?

Zum Glück ________ ich nicht mehr.
A
rauche
B
rauchen
C
rauchst
D
raucht

Slide 7 - Quizvraag

Was ist richtig?
Anna und Paul _____ Weihnachten bei den Eltern.
A
feiere
B
feiern
C
feierst
D
feiert

Slide 8 - Quizvraag

Ergänze die Verben im Präsens (o.t.t.)

Slide 9 - Tekstslide

(machen) ______ du mit?

Slide 10 - Open vraag

(sagen) Was ______ du?

Slide 11 - Open vraag

(hören) ______ ihr die Vögel?

Slide 12 - Open vraag

(füttern) Wir ______ die Hühner.

Slide 13 - Open vraag

(spielen) Ich ______ mit den Hunden.

Slide 14 - Open vraag

(fragen) Die Kinder ______ mich, wo du bist.

Slide 15 - Open vraag

(streicheln) Er ______ die Pferde.

Slide 16 - Open vraag

(verbessern) Die Schüler ______ ihre Hausaufgaben.

Slide 17 - Open vraag

(wiederholen) Der Lehrer ______ die Grammatik.

Slide 18 - Open vraag

(erreichen) Ihr ______ euer Ziel.

Slide 19 - Open vraag

Übersetze!

Slide 20 - Tekstslide

Übersetze: Mijn vriend woont in Duitsland.

Slide 21 - Open vraag

Übersetze: Ik koop een boek.

Slide 22 - Open vraag