Yuverta

oefentoets bloed en bloedsomloop L 2

oefentoets 
- IPAD op tafel en inloggen
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2-4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

oefentoets 
- IPAD op tafel en inloggen

Slide 1 - Tekstslide

Deel 1 zijn ... en de taak is ...
A
witte bloedcellen, zuurstof transport
B
rode bloedcellen, zuurstof transport
C
bloedplaatjes, bloedstolling
D
rode bloedcellen, bloedstolling

Slide 2 - Quizvraag

Deel 2 zijn ... en de taak is ...
A
witte bloedcellen, zuurstof transport
B
witte bloedcellen, afweer tegen ziekten
C
bloedplaatjes, bloedstolling
D
rode bloedcellen, bloedstolling

Slide 3 - Quizvraag

Deel 3 zijn ... en de taak is ...
A
witte bloedcellen, zuurstof transport
B
witte bloedcellen, afweer tegen ziekten
C
bloedplaatjes, bloedstolling
D
rode bloedcellen, bloedstolling

Slide 4 - Quizvraag

Het bloed bestaat uit bloedplasma en bloedcellen. Het bloedplasma vervoert ...
A
voedingsstoffen, hormonen en zuurstof
B
zuurstof, koolstofdioxide en water
C
hormonen, voedingsstoffen, afvalstoffen

Slide 5 - Quizvraag

Witte bloedcellen kunnen buiten de bloedvaten komen. Leg uit waarom dit zo is (denk aan de functie van de witte bloedcellen)

Slide 6 - Open vraag

Welke bloedvaten hebben we? Noem ze alle drie

Slide 7 - Open vraag

Kenmerken van de slagaders zijn:
A
hoge bloeddruk, dunne wanden, bevinden zich diep in het lichaam
B
hoge bloeddruk, dikke wanden, bevinden zich diep in het lichaam
C
lage bloeddruk, dunne wanden, bevinden zich aan de oppervlakte
D
lage bloeddruk, dikke wanden, bevinden zich aan de oppervlakte

Slide 8 - Quizvraag

Kenmerken van de aders zijn:
A
hoge bloeddruk, dunne wanden, bevinden zich diep in het lichaam
B
hoge bloeddruk, dikke wanden, bevinden zich diep in het lichaam
C
lage bloeddruk, dunne wanden, bevinden zich aan de oppervlakte
D
lage bloeddruk, dikke wanden, bevinden zich aan de oppervlakte

Slide 9 - Quizvraag

Kenmerken van de haarvaten zijn:
A
hoge bloeddruk, dunne wanden, bevinden zich niet in de organen
B
hoge bloeddruk, dikke wanden, bevinden zich niet in de organen
C
lage bloeddruk, dunne wanden, bevinden zich in de organen
D
lage bloeddruk, dikke wanden, bevinden zich in de organen

Slide 10 - Quizvraag

Je ziet hier een afbeelding van bloedvaten. Welk bloedvat is de slagader? en waarom?
A
Het bloedvat van tekening S, geen kleppen aanwezig
B
Het bloedvat van tekening T, er zijn kleppen aanwezig
C
Het bloedvat van tekening S, dunne wanden

Slide 11 - Quizvraag

De aorta is het belangrijkste bloedvat.
Wat voor bloedvat is de aorta en waar vindt je de aorta

Slide 12 - Open vraag

Een vrouw heeft spataderen, welk bloedvat kan spataderen veroorzaken?

Slide 13 - Open vraag

Het weg van het bloed in de kleine bloedsomloop is ... en de taak hierbij is ....
A
hart - hele lichaam - hart, koolstofdioxide afvoer
B
hart - longen - hart, zuurstof opname voor het lichaam
C
hart - hersenen - hart, koolstofdioxide aanvoer
D
hart - hele lichaam - hart, zuurstof voorziening voor de lichaamscellen

Slide 14 - Quizvraag

De weg van het bloed in de grote bloedsomloop is ... en de taak hierbij is
A
hart - hele lichaam - hart, zuurstof voorziening voor het gehele lichaam
B
hart - longen - hart, koolstofdioxide afgifte.
C
hart - hersenen - hart, zuurstof opname voor het lichaam
D
hart - hele lichaam - hart, koolstofdioxide voorziening voor het lichaam

Slide 15 - Quizvraag

De mens heeft een dubbele bloedsomloop. Dit houdt in dat het bloed ...
A
Tijdens de gehele omloop een rode bloedcel die zuurstof wil afgeven aan lichaamscellen één keer het hart passeert
B
Tijdens de gehele omloop een rode bloedcel die zuurstof wil afgeven aan lichaamscellen twee keer het hart passeert

Slide 16 - Quizvraag

Waar start de kleine bloedomloop, waar gaat hij naar toe (welk orgaan) en hoe komt dit terug in het hart?

Slide 17 - Open vraag

Je ziet hier een afbeelding van het hart. Nummer 1 is ...
A
de rechter hartkamer
B
de rechter boezem
C
de linker hartkamer
D
de linkerboezem

Slide 18 - Quizvraag

Je ziet hier een afbeelding van het hart. Nummer 2 is ...
A
de rechter hartkamer
B
de rechter boezem
C
de linker hartkamer
D
de linkerboezem

Slide 19 - Quizvraag

Je ziet hier een afbeelding van het hart. Nummer 10 is ...
A
de rechter hartkamer
B
de rechter boezem
C
de linker hartkamer
D
de linkerboezem

Slide 20 - Quizvraag

Je ziet hier een afbeelding van het hart. Nummer 9 is ...
A
de rechter hartkamer
B
de rechter boezem
C
de linker hartkamer
D
de linkerboezem

Slide 21 - Quizvraag

Je ziet hier een afbeelding van het hart. Nummer 4 is ...
A
de aorta
B
de onderste holle ader
C
de bovenste holle ader
D
de longslagader

Slide 22 - Quizvraag

In het hart is te zien dat één van de delen van het hart duidelijk een stuk beter is ontwikkeld en daardoor opvallend dikker/sterker dan de andere delen van het hart.
Dit sterker ontwikkelde deel heet ...
A
de linkerboezem
B
de linkerkamer
C
de rechterboezem
D
de rechterkamer

Slide 23 - Quizvraag

Waarom is deze linkerkamer zoveel sterker ontwikkeld dan de rest van de hartspier?

Slide 24 - Open vraag

Waarom is het nodig dat de ene zijde dikker en sterker is ontwikkeld dan de andere zijde?
A
Omdat dit deel veel bloed moet wegpompen
B
Omdat dit deel veel bloed moet ontvangen
C
Omdat dit deel bloed naar de grote bloedsomloop moet sturen
D
Omdat dit deel veel bloed naar de kleine bloedsomloop moet sturen

Slide 25 - Quizvraag

Welke vettige stof is vaak de oorzaak van slagaderverkalking?

Slide 26 - Open vraag

Hoe heet de vettige stof die slagaderverkalking veroorzaakt?

Slide 27 - Open vraag

Bij slagaderverkalking kan er ... bloed door het bloedvat.
A
meer
B
minder

Slide 28 - Quizvraag

Wat geeft een grotere kans op een hartinfarct?
A
Niet roken
B
Stress
C
Bewegen
D
Gevarieerd eten

Slide 29 - Quizvraag

Een verdikking van de wand met vetachtige stoffen noem je
A
Slagaderverkalking
B
Hoge bloeddruk
C
Hartinfarct

Slide 30 - Quizvraag

Door bloedstolling in een slagader van het hart krijg je
A
Slagaderverkalking
B
Hoge bloeddruk
C
Hartinfarct

Slide 31 - Quizvraag


1) Kleine bloedsomloop =
Hart -                           - hart

2) Grote bloedsomloop =
Hart -                           - hart

hele lichaam
longen

Slide 32 - Sleepvraag

Rechterboezem
Rechterkamer
Linkerboezem
Linkerkamer
Bloed stroomt het hart in
Bloed stroomt het hart in
Bloed stroomt het hart uit
Bloed stroomt het hart uit

Slide 33 - Sleepvraag

Slagader
Ader
Naar het hart toe
Van het hart af
Dikke gespierde wand
Niet zo'n gespierde wand
Overal kleppen
Kleppen bij het hart

Slide 34 - Sleepvraag

Van
Naar
Slagader
Ader
Hart
Hart
Orgaan
Orgaan

Slide 35 - Sleepvraag

De                                 ontvangt bloed uit de longaders


Dan wordt het bloed naar de                        gepompt

Deze trekt zich samen en perst het bloed de                 in
?

                           ?
                                         ?
             
Linkerboezem
Linkerkamer
Aorta

Slide 36 - Sleepvraag

Glucose komt het bloed in
Zuurstof het bloed in, koolstofdioxide het bloed uit.
Water en afvalstoffen uit je bloed
Water het bloed uit
Glucose en zuurstof bloed uit, koolstofdioxide en water bloed in

Slide 37 - Sleepvraag