Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Yuverta
‹
Terug naar zoeken
SCHRIJVEN & FORMULEREN 1 / afstemmen op publiek
Vooraf:
Elke presentatie in Lessonup hoort bij een stukje lesstof uit NU Nederlands.
Op de laatste slide van de presentatie vind je de bijbehorende opdrachten uit Nu Nederlands.
Die opdrachten maak je in de digitale leeromgeving van Nu Nederlands.
1 / 30
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
In deze les zitten
30 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
60 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Vooraf:
Elke presentatie in Lessonup hoort bij een stukje lesstof uit NU Nederlands.
Op de laatste slide van de presentatie vind je de bijbehorende opdrachten uit Nu Nederlands.
Die opdrachten maak je in de digitale leeromgeving van Nu Nederlands.
Slide 1 - Tekstslide
Deze Lessonup hoort bij:
Onderdeel
SCHR3
, paragraaf 3.1
Aan het einde van deze Lessonup lees je welke opdrachten erbij horen.
Slide 2 - Tekstslide
Wat leer je vandaag?
Ik leer wat formeel en informeel taalgebruik is.
Ik leer hoe ik de juiste woorden kies als ik iemand een e-mail of bericht stuur.
Slide 3 - Tekstslide
Weet jij waar de boeken liggen?
Ja, ... liggen in de kast achter je.
A
Ze
B
Zij
C
Hun
D
Hen
Slide 4 - Quizvraag
Volgens ... is dat niet waar!
A
Hun
B
Hen
C
Zij
D
Ze
Slide 5 - Quizvraag
Het meisje ... daar zit, is gezakt voor haar examen.
A
Die
B
Dat
Slide 6 - Quizvraag
De stoel ... ik geschilderd heb, is erg mooi geworden.
A
Die
B
Dat
Slide 7 - Quizvraag
Het meisje ... hij samenwerkt bij de AH, is verliefd op hem.
A
Waarmee
B
Met wie
Slide 8 - Quizvraag
Het huis ... zij wonen, wordt binnenkort gesloopt.
A
Waarin
B
In wie
Slide 9 - Quizvraag
Afstemmen op publiek
Als je een tekst schrijft, moet je rekening houden met je
doelgroep.
De
doelgroep
is de groep mensen voor wie je een tekst schrijft.
Voor je begint met schrijven, moet je een goed beeld hebben van je doelgroep,
zodat je het taalgebruik op de doelgroep kunt afstemmen.
Slide 10 - Tekstslide
Voorbeeld
2 teksten met hetzelfde onderwerp. Verschil?
2 teksten met hetzelfde onderwerp. Verschil?
2 teksten met hetzelfde onderwerp. Verschil?
Slide 11 - Tekstslide
Formele taal / informele taal
Formele taal:
Het taalgebruik is
formeel
als je schrijft voor mensen die je niet kent.
De tekst gaat dan meestal over zakelijke dingen.
Als je formeel schrijft, spreek je de lezer aan met 'u' en is je toon beleefd.
Je woordkeus bepaalt de toon van de tekst.
Slide 12 - Tekstslide
Formele taal / informele taal
Informele taal:
Het taalgebruik is
informeel
als je schrijft voor vrienden, bekenden of leeftijdsgenoten.
Het gaat vaak over alledaagse dingen.
Als je informeel schrijft, spreek je de lezer aan met 'je'.
Bij informele taal gebruik je vaak dezelfde woorden als wanneer je spreekt.
Slide 13 - Tekstslide
Informele taal is:
A
Zakelijk
B
Beleefd
C
Spreektaal
D
Zonder woorden
Slide 14 - Quizvraag
Formele taal is:
A
Onbeleefd
B
Zakelijk
C
Iemand aanspreken met 'je'
D
Met populaire woorden als 'chill' of 'relaxed'
Slide 15 - Quizvraag
Aanhef (hoe spreek je iemand aan)
Als je de naam weet:
Geachte heer Janssen
Geachte mevrouw Janssen
Geachte heer of mevrouw Janssen
Als je de naam niet weet:
Geachte heer, geachte mevrouw
Geachte heer of mevrouw
formeel
Slide 16 - Tekstslide
Aanhef
Hoi Martijn
Beste Martijn
Hallo Martijn
Dag Martijn
Hoi Hoi!
Hé Hallo!
Yo Martijn
Informeel
Slide 17 - Tekstslide
Afsluiting (formele taal / informele taal)
Formele taal:
Met vriendelijke groet,
Informele taal:
Groetjes,
Slide 18 - Tekstslide
Formeel of informeel:
Doe je mee aan de ontwerpwedstrijd?
A
Formeel
B
Informeel
Slide 19 - Quizvraag
Formeel of informeel?
Graag hoor ik van u of de minister kan garanderen dat het evenement volgend jaar subsidie krijgt.
A
Formeel
B
Informeel
Slide 20 - Quizvraag
Formeel of informeel?
Geef maar aan of je nog meer attributen nodig hebt voor de sportdag.
A
Formeel
B
Informeel
Slide 21 - Quizvraag
Formeel of informeel?
De maatpakken zullen conform afspraak vrijdag geleverd worden.
A
Formeel
B
Informeel
Slide 22 - Quizvraag
Formeel of informeel?
Het abonnement op dit tijdschrift zeg ik bij dezen op.
A
Formeel
B
Informeel
Slide 23 - Quizvraag
Samenvatting:
Formeel taalgebruik:
duidelijk
(de lezer kan de tekst in één keer begrijpen).
kort & bondig
(de tekst bevat geen overbodige informatie).
beleefd
(de tekst toont respect voor de lezer, vooral door de woordkeuze).
correct
(de tekst bevat geen fouten).
Informeel taalgebruik:
spreektaal
(je schrijft zoals je spreekt).
taalgebruik is 'losjes'
(voor vrienden, kennissen).
Slide 24 - Tekstslide
Controle voor jezelf:
Je weet het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik?
Je kunt de juiste woorden kiezen om een formeel of informeel bericht te schrijven?
Slide 25 - Tekstslide
Als je NU Nederlands 2e editie gebruikt:
De opdrachten:
Als je alles hebt begrepen ga je zelfstandig aan de slag met de opdrachten in NU Nederlands:
Onderdeel SCHR3 , paragraaf 3.1
Opdracht 1 - 2 - 3 & examenopdracht
Slide 26 - Tekstslide
Als je NU Nederlands 3e editie gebruikt:
De opdrachten:
Als je alles hebt begrepen ga je zelfstandig aan de slag met de opdrachten in NU Nederlands:
Schrijven / paragraaf 1.1:
Opdracht 1 – 2 – 3 – 4 – 5.
Schrijven / paragraaf 1.2:
Opdracht 1 – 2 – 3 – 4.
Slide 27 - Tekstslide
Noem 3 dingen die je vandaag geleerd hebt.
Slide 28 - Woordweb
Waarover wil je graag meer uitleg?
Slide 29 - Woordweb
Wat vond je van deze les?
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 30 - Poll