Yuverta

Blok 3.3 spelling bk1 + pv in de tt + dictee

Blok 3 spelling
Pak je Chromebook 
Pak je leesboek en ga stil lezen

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Blok 3 spelling
Pak je Chromebook 
Pak je leesboek en ga stil lezen

Slide 1 - Tekstslide

Blok 3 Spelling
Herhaling 
persoonsvorm (pv) en werkwoordelijk gezegde (wwg) 
Herhaling
- korte en lange klanken
- i of ie
- PV in de tegenwoordige tijd (TT)

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je over de persoonsvorm?

Slide 3 - Woordweb

persoonsvorm
  • het is een werkwoord
  • je vindt het door de vraagproef of tijdproef
  • het staat in tt of vt

Slide 4 - Tekstslide

Wat weet je over het werkwoordelijk gezegde?

Slide 5 - Woordweb

werkwoordelijk gezegde
  • alle werkwoorden in een zin
  • de persoonsvorm hoort er bij
  • zit er maar één werkwoord in een zin, dan is dat het wwg 

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de pv van de zin
Hij rent naast zijn paard.

Slide 7 - Open vraag

Wat is de pv van de zin
De docent heeft een toets gegeven.

Slide 8 - Open vraag

Wat is wwg van de zin
De docent heeft een toets gegeven.

Slide 9 - Open vraag

Wat is wwg van de zin
Ik repareer mijn fiets op school.

Slide 10 - Open vraag

Wat is wwg van de zin
Ik zou wel voetballer willen zijn.

Slide 11 - Open vraag

Blok 3 spelling
Pak je Chromebook 


Slide 12 - Tekstslide

Blok 3 Spelling
Herhaling 
persoonsvorm (pv) en werkwoordelijk gezegde (wwg) 
Herhaling
- korte en lange klanken
- i of ie
- PV in de tegenwoordige tijd (TT)

Slide 13 - Tekstslide

korte klanken
  • Hoor je aan het einde van een klankgroep een korte klank: a - e - i - o - u
  • dan
     Verdubbel je de medeklinker
     Bijvoorbeeld: pen - pe nnen, wil -wi llen, bus - bu ssen, her ken - her ke nnen

  • Hoor je aan het einde van een klankgroep een korte klank:  a - e - i - o - u 
      en
      staan er al 2 of meer medeklinkers
      dan 
      doe je niets.
      Bijvoorbeeld: klompen, wandel, varken

Slide 14 - Tekstslide

lange klanken
  • klinkers zijn a - e - i - o - u
  • Hoor je aan het einde van een klankgroep een lange klank aa - ee - ie - oo -uu
     dan
     schrijf a - e - i - o -u
     Bijvoorbeeld: kken - schten - prgraaf - dcment
     

  • Hoor je in het midden van een klankgroep een lange klank aa - ee - ie - oo - uu
     dan 
     schrijf je aa - ee - ie - oo - uu
     Bijvoorbeeld: laag - be loof - ge daan - tneel

Slide 15 - Tekstslide

Schrijf het meervoud van:
'paard'

Slide 16 - Open vraag

Schrijf het meervoud van:
'spreek'

Slide 17 - Open vraag

Schrijf het meervoud van:
'boterham'

Slide 18 - Open vraag

Schrijf het meervoud van:
'blaas'

Slide 19 - Open vraag

Schrijf het meervoud van:
'herken'

Slide 20 - Open vraag

i of ie
  • Hoor je aan het einde van een klankgroep een lange klank aa - ee - ie - oo -uu
  •  dan
     schrijf a - e - i - o -u
     Bijvoorbeeld: kken - schten - prgraaf - dcment
     

  • Dit kan niet altijd bij de i
     Soms schrijf je lange klank ie
     en
     soms met een

     Bijvoorbeeld: li ter - gie ter - va kan tie - po li tie

Slide 21 - Tekstslide

De PV in de tegenwoordige tijd (TT)
  • In een zin staat altijd een PV
  • Een PV is een werkwoord
  • De PV bepaalt de tijd waarin de zin staat (vt of tt)
  • Je vindt de PV via de tijdproef/vraagproef/getalproef/

Slide 22 - Tekstslide

De PV in de tegenwoordige tijd (TT)
  • Bij ik schrijf je                                                      => ik-vorm
  • Bij jij, u, hij, zij, het schrijf je de hij-vorm => ik-vorm +t
  • Bij wij, jullie, zij schrijf je de wij-vorm       => hele werkwoord

  • Let op
     Als je of jij achter de persoonsvorm staat, schrijf je de ik-vorm

Slide 23 - Tekstslide

Vul het juiste TT-woord in.
De koeien ____ (staan) in de wei.

Slide 24 - Open vraag

Vul het juiste TT-woord in.
De kok ____ (koken) een lekkere maaltijd.

Slide 25 - Open vraag

Vul het juiste TT-woord in.
De boer ____ (besproeien) het gras in de wei.

Slide 26 - Open vraag

Vul het juiste TT-woord in.
De docenten ____ (geven) goede lessen.

Slide 27 - Open vraag

Vul het juiste TT-woord in.
Hij ____ (kijken) op zijn mobiel.

Slide 28 - Open vraag

Vul het juiste TT-woord in.
Ik ____ (zijn) naar de film geweest.

Slide 29 - Open vraag

Vul het juiste TT-woord in.
(spreken) ____ jij die jongen nog?

Slide 30 - Open vraag

Vul het juiste TT-woord in.
Jij ____ (botsen) tegen die meneer op.

Slide 31 - Open vraag

Vul het juiste TT-woord in.
Jullie ____ (ruilen) toch van plaats?

Slide 32 - Open vraag

Vul het juiste TT-woord in.
Het vuur ____ (branden) lekker hoog.

Slide 33 - Open vraag

Huiswerk/zelfstandig maken
- maken in learnbeat 
Blok 3.3 Spelling A & C  Weet je nog en PV in de tt




Slide 34 - Tekstslide

Vul het juiste TT-woord in.
Het ________ (regenen) in de ochtend.

Slide 35 - Open vraag

Vul het juiste TT-woord in.
De juf ____ (praten) de hele dag.

Slide 36 - Open vraag

Vul het juiste TT-woord in.
De soldaat ____ (schieten) op de vijand.

Slide 37 - Open vraag

Wat heb je geleerd?

  • je weet wat korte en lange klanken zijn.
  • je weet dat bij de lange klank ie je soms een i of een ie schrijft
  • je weet de PV in de tegenwoordige tijd te schrijven.




Slide 38 - Tekstslide

Huiswerk/zelfstandig maken
maken in learnbeat 
Blok 3.3 Spelling C Persoonsvorm in tegenwoordige tijd.

Slide 39 - Tekstslide