Yuverta

Oefentoets H2 en 3 VWO 3

Toets BECO
Hoofdstuk 3 en 4
WERKEN VOOR DE WINST!   
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Toets BECO
Hoofdstuk 3 en 4
WERKEN VOOR DE WINST!   

Slide 1 - Tekstslide

Michel verkoopt 400 producten voor €29 per stuk.
De inkoopwaarde bedroeg €8.400.
De klant hoeft pas over 4 weken te betalen.

Bereken met welk bedrag de post Debiteuren toeneemt.
A
€5.517,24
B
€8.400
C
€11.600
D
€29,-

Slide 2 - Quizvraag

Hoe heet dit schema?
A
Organigram
B
Bedrijfsschema
C
Leidingschema
D
Arbeidsverdeling

Slide 3 - Quizvraag

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Er wordt 2200 euro afgeschreven op de inventaris .
A
Kosten -€2.200 Kas +€2.200
B
Kas -€2.200 Kosten +€2.200
C
Kas -€2.200 Vreemd vermogen +€2.200
D
Inventaris -€2.200 Eigen vermogen -€2.200

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een debiteur ?
A
Iemand waar we nog geld van krijgen
B
Een schuldeiser
C
Iemand aan wie we nog geld moeten betalen
D
Iemand die een lening heeft verstrekt

Slide 5 - Quizvraag

Onder welke categorie valt een hypothecaire lening?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Lang vreemd vermogen
D
Kort vreemd vermogen

Slide 6 - Quizvraag

Liquide middelen
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa

Slide 7 - Sleepvraag

Als een bedrijf winst maakt zal dat op de balans te merken zijn aan de omvang van
A
het eigen vermogen
B
banksaldo
C
kasgeld
D
de schulden

Slide 8 - Quizvraag

Als een bedrijf afschrijvingskosten heeft zal er iets veranderen op..
A
de balans
B
de resultatenrekening
C
zowel de balans als de resultatenrekening
D
niets

Slide 9 - Quizvraag

Het vreemd vermogen is hetzelfde als
A
de kortlopende schulden van een bedrijf
B
de langlopende schulden van een bedrijf
C
alle schulden van een bedrijf
D
het eigen vermogen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het gevolg als ik voorraden verkoop en deze gelijk betaald worden door de klant?
A
Eigen vermogen stijgt Liquide middelen stijgt
B
Eigen vermogen daalt Liquide middelen daalt
C
Vlottende activa daalt Liquide middelen stijgt
D
Vlottende activa stijgt Liquide middelen stijgt

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het gevolg voor de balans als een bedrijf aflost op een hypothecaire lening?
A
Eigen vermogen stijgt Liquide middelen stijgt
B
Eigen vermogen daalt Liquide middelen daalt
C
Lang VV daalt Liquide middelen stijgt
D
Lang VV daalt Liquide middelen daalt

Slide 12 - Quizvraag

Welke stelling klopt niet?
A
een balans is altijd in evenwicht
B
een balans is een momentopname
C
heeft een debetzijde en een creditzijde
D
wordt altijd opgemaakt op 31 december

Slide 13 - Quizvraag

Als je de inkoopwaarde van de omzet afhaalt dan heb je de
A
Bedrijfskosten
B
Nettoresultaat
C
Nettowinst
D
Brutowinst

Slide 14 - Quizvraag

De omzet van de kledingwinkel van Tevin is
€ 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de bedrijfskosten zijn € 7.500. De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 15 - Quizvraag

Welk onderdeel hoort er niet bij?
A
Pand
B
Voorraad
C
Eigen vermogen
D
Debiteuren

Slide 16 - Quizvraag

Tankauto's van Shell die de benzine naar de benzinestations brengen.
A
Vlottende activa
B
Vaste activa

Slide 17 - Quizvraag

Benzine in de tankauto van Shell voor de benzine stations
A
Vlottende activa
B
Vaste activa

Slide 18 - Quizvraag

Welke voorbeelden van kosten horen bij de bedrijfskosten?
A
brandverzekering, huur, personeelskosten en winst
B
huur, personeelskosten, inkoopkosten en afschrijvingskosten
C
brandverzekering, personeelskosten, energiekosten en afschrijvingskosten
D
huur, winst, inkoopkosten en energiekosten

Slide 19 - Quizvraag

De inkoopprijs is €5 en de vaste kosten zijn €1000
De verkoopprijs is €12
Aantal verkocht = 500
Bereken de nettowinst
A
€3500
B
€2500
C
€200
D
€5000

Slide 20 - Quizvraag

Rob en Ineke hebben samen een slagerij. Het winkelcentrum waarin zij hun bedrijf hebben, besluit om een nieuwe supermarkt met slagerij in het winkelcentrum toe te laten. Hierdoor gaan de inkomsten achteruit en gaat uiteindelijk het bedrijf failliet. Rob en Ineke moeten hun woonhuis verkopen om de schulden af te lossen.

Van wat voor ondernemingsvorm is er sprake? Kies het juiste antwoord.

A
Eenmanszaak
B
Vof
C
BV
D
NV

Slide 21 - Quizvraag

Welke omschrijving is juist en welke is onjuist? 
Sleep naar het juiste onderdeel
Juist
Onjuist
Loonkosten zijn de kosten voor salarissen van personeel.
Verkoopkosten zijn kosten die je maakt om producten te kopen van leveranciers
Rentekosten zijn kosten van rente die moeten worden betaald over het bedrag dat een bedrijf heeft geleend
Afschrijvingskosten zijn kosten die een bedrijf maakt doordat duurzame productiemiddelen minder waard worden

Slide 22 - Sleepvraag

Welke omschrijving is juist en welke is onjuist? 
Sleep naar het juiste onderdeel
Juist
Onjuist

Nettowinst + bedrijfskosten = brutowinst
Omzet – inkoopwaarde = brutowinst
Brutowinst = nettowinst + bedrijfskosten
Omzet – nettowinst = bedrijfskosten

Slide 23 - Sleepvraag

Besloten Vennootschap
Naamloze Vennootschap
Eenmanszaak
Vennootschap onder firma
Stichting
Zelfstandige Zonder Personeel
Onderneming met één of meerdere eigenaren als aandeelhouder. Deze aandelen zijn niet voor iedereen te koop.
Een onderneming met één of meerdere eigenaren. Bij deze ondernemingsvorm is er geen sprake van aandelen.
Onderneming waarvan één persoon de eigenaar is én personeel in dienst kan hebben. De eigenaar is privé-aansprakelijk voor schulden.
Dit bedrijf heeft aandeelhouders. Deze aandeelhouders zijn (meestal) onbekend en veranderen dagelijks
Iemand die voor zichzelf werkt. Heeft geen personeel in dient en heeft meestal een eenmanszaak.
Streeft niet naar winst, maar wil een doel behalen.

Slide 24 - Sleepvraag

Het verschil tussen een zzp'er en iemand met een eenmanszaak is ...
A
... dat een zzp'er personeel kan hebben en een eenmanszaak niet
B
... dat een eenmanszaak personeel kan hebben en een zzp'er niet

Slide 25 - Quizvraag

Het verschil tussen een NV en een BV is
A
dat de eigenaar bij een nv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden
B
dat de aandelen bij een bv voor iedereen te koop zijn en bij een nv niet
C
dat de aandelen bij een nv voor iedereen te koop zijn en bij een bv niet
D
dat de eigenaar bij een bv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden

Slide 26 - Quizvraag

Op een paar Adidas schoenen van € 79,- krijg je 20% korting. Hoeveel korting is dat?
A
€ 19,75
B
€ 20,00
C
€ 15,80
D
€ 7,90

Slide 27 - Quizvraag

Een nieuwe iPhone kost 700 euro. Mediamarkt viert een jubileumjaar en geeft 15% korting. Wat is de korting?
A
105 euro
B
75 euro
C
595 euro
D
15 euro

Slide 28 - Quizvraag


Een tas bevat 8 goede en 12 rotte appels. Hoeveel procent is rot?
A
10 %
B
20%
C
40 %
D
60 %

Slide 29 - Quizvraag

Esmee werkt in de vakantie in een supermarkt. Ze verdient daarmee €20,50 per dag.
Ze is jarig geweest en krijgt 12% loonsverhoging.
Wat gaat ze nu per dag verdienen
A
€20,50
B
€22,40
C
€24,00
D
€30,00

Slide 30 - Quizvraag

In januari worden 50 jurken verkocht tegen een verkoopprijs van €250 per stuk
A
De afzet is 250
B
De omzet is €250,-
C
De afzet is € 250,-
D
De omzet is € 12.500,-

Slide 31 - Quizvraag

Een handelaar in rekenmachines verkoopt elke rekenmachine voor € 30,--. De afzet is 1.400 stuks.
De inkoopwaarde is € 32.000.
De bedrijfskosten zijn € 28.000.
Bereken de brutowinst.
A
€ 42.000,-
B
€ 10.000,-
C
- € 4.000,- verlies
D
- € 18.000,- verlies

Slide 32 - Quizvraag

Welke 3 marketinginstrumenten herken je sowieso in de foto?
A
prijs - product - promotie
B
prijs- product - plaats
C
personeel - product - promotie
D
prestatie - prijs - product

Slide 33 - Quizvraag

Van welk marketinginstrument is hier sprake?
A
prijsbeleid
B
plaatsbeleid
C
personeelsbeleid
D
productbeleid

Slide 34 - Quizvraag

Bezorgservice
Welke marketinginstrument?
A
Product
B
Prijs
C
Promotie
D
Plaats

Slide 35 - Quizvraag

Van welk marketinginstrument is hier sprake?

Kies het juiste antwoord.
A
promotie
B
plaats
C
personeel
D
prijs

Slide 36 - Quizvraag

Welk marketinginstrument
zie je hier?
A
product
B
promotie
C
plaats
D
prijs

Slide 37 - Quizvraag

Als een bedrijf een machine koopt, dan is dit bedrag de ...
De machine wordt door het gebruik ieder jaar minder waard, deze waardevermindering heet ...
De periode waarin de machine gebruikt wordt heet...
Als de machine nog waarde heeft na deze periode, dan heet dit ...
Restwaarde
Economische 
levensduur
Aanschafwaarde
Afschrijving

Slide 38 - Sleepvraag

Welke aandelen horen bij welke rechtsvorm?
BV
NV
Aandelen op naam
Aandelen aan toonder

Slide 39 - Sleepvraag

Er zijn verschillende ondernemingsvormen en bijbehorende rechtsvormen.
Sleep de genoemde ondernemingsvormen naar het juiste vak.
Rechtspersoon
Natuurlijk persoon
Vennootschap onder Firma
Naamloze Vennootschap
Eenmanszaak
Besloten Vennootschap
ZZP-er

Slide 40 - Sleepvraag

Op het plaatje zie je een:
A
lange distributieketen
B
indirecte distributie
C
korte distributieketen
D
directe distributie

Slide 41 - Quizvraag

Welk bedrijf maakt gebruik van directe distributie?
A
bol.com die zijn producten via de webshop verkoopt
B
De McDonalds die een Big Mac verkoopt
C
Apple die zijn producten via de mediamarkt verkoopt
D
de Jumbo die boodschappen verkopen

Slide 42 - Quizvraag

Wanneer een fabriek/boer de producten direct aan de klant verkoopt noem je dit
A
directe distributie
B
indirecte distributie
C
een lang distributieketen
D
een kort distributieketen

Slide 43 - Quizvraag

Een meubelmaker maakt kasten op maat. Als je een kast wilt laten maken voor in je huiskamer of slaapkamer kan je die bij haar bestellen.
Welke soort distributie is dat?
A
Directe distributie
B
Indirecte korte distributie
C
Indirecte lange distributie

Slide 44 - Quizvraag

Op het plaatje zie je een:
A
lange distributieketen
B
indirecte distributie
C
korte distributieketen
D
directe distributie

Slide 45 - Quizvraag

Belastingbox
Belastingstelsel
Box 1
Box 2
Box 3
Sleep naar de juiste box
Proportioneel
Progressief
Proportioneel

Slide 46 - Sleepvraag

Box 1
Box 3
Box 2
Inkomsten uit sparen en beleggen
Inkomsten uit werk en woning
Inkomsten uit aanmerkelijk belang

Slide 47 - Sleepvraag

Box 1
Box 3
Inkomen uit arbeid
Inkomen uit vermogen

Slide 48 - Sleepvraag