Yuverta

5.4 verwijswoorden 25 mei

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Introductie

In deze les herhalen de leerlingen zaken die zij geleerd hebben op de basisschool. Dit om de voorkennis te activeren. - alinea in een tekst

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- uitleg verwijswoorden

- oefenen via LessonUp

- zelfstandig oefeningen maken

Slide 2 - Tekstslide

START



- je weet wat verwijswoorden zijn

- je weet dat deze, die, dat en dit verwijswoorden zijn

- je weet dat hij, zij, het, ze, hem, haar en hen verwijswoorden zijn


- je weet dat je met verwijswoorden kunt verwijzen naar iemand die of naar iets wat eerder genoemd is

taalverzorging
formuleren

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 5 - Tekstslide

DEZE, DIE, DAT, DAT, HIJ, ZIJ, HET, ZE, HEM, HAAR, HEN

Dit zijn verwijswoorden.





Je gebruikt deze verwijswoorden om te verwijzen naar iemand die of iets wat 
eerder genoemd is.

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoorbeeld:
Quint pakt zijn jas. Quint trekt zijn jas aan.

Je kunt dit korter zeggen:
Quint pakt zijn jas. Hij trekt hem aan.

Je gebruikt hij voor Quint, en hem voor zijn jas.

Slide 7 - Tekstslide

De kinderen gaan zometeen hard aan het werk. Ze hebben geleerd hoe ze verwijswoorden kunnen herkennen en toepassen in een zin.

Waar verwijst “ze” naar?
A
De kinderen
B
de juf
C
Werk
D
Verwijswoorden

Slide 8 - Quizvraag

Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst genoemd is.
Onze hond loopt mank, maar hij is ook al oud.
Wat is het verwijswoord?
A
hij
B
is
C
al
D
hond

Slide 9 - Quizvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Tycho's vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
drumstel
hij
zij
het
ze

Slide 10 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je de muizen naar de slang brengen?’, vraagt Aryan,

terwijl ________ de muizen aan Senne geeft.
hij
zij
het
ze

Slide 11 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Jaimy heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

     ________ vindt het erg leuk.
hij
zij
het
ze

Slide 12 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Janske doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
hij
zij
het

Slide 13 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Nuri krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
hij
zij
het
ze

Slide 14 - Sleepvraag

Slide 15 - Tekstslide

ik weet nu hoe ik verwijswoorden kan vinden en uitleggen wat ze betekenen
A
ja
B
bijna
C
een beetje
D
snap er niets van

Slide 16 - Quizvraag

Aan de slag!
pak voor je:

- pen/potlood
- papier

en maak de volgende opdrachten.

Slide 17 - Tekstslide

1. Dit plantje is van mevrouw De Rond. Zij kreeg het van een leerling.
2. Daar loopt Bram. Ik krijg nog geld van hem.
3. Djaimy danst heel de avond. Zij vindt dit leuk.
4. Ik moet mijn verstandskiezen laten trekken en dat valt niet mee.
5. John at de taart van alleen op. Hij vond hem lekker!

Slide 18 - Open vraag