3V Grammatica herhaling woordsoorten MP

GRAMMATICA woordontleding
Aan het einde van deze les weet je (weer) hoe je woordsoorten moet benoemen.
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

GRAMMATICA woordontleding
Aan het einde van deze les weet je (weer) hoe je woordsoorten moet benoemen.

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van deze les weet je (weer) hoe je woordsoorten moet benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

lidwoord
lw (onbepaald en bepaald niet kennen)
bijvoeglijk naamwoord
bn
zelfstandig naamwoord
zn
bijwoord
bw (soorten bijwoorden niet kennen)
voorzetsel
vz
zelfstandig werkwoord
zww
hulpwerkwoord
hww
koppelwerkwoord
kww 
hoofdtelwoord
htw (onbepaald en bepaald niet kennen)
rangtelwoord
rtw (onbepaald en bepaald niet kennen)
nevenschikkend voegwoord
nvw (3 vwo H2.8)
onderschikkend voegwoord
ovw (3 vwo H2.8)

Slide 3 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
psv
bezittelijk voornaamwoord
bzv
aanwijzend voornaamwoord
av
vragend voornaamwoord
vrv
wederkerend voornaamwoord
wkn
wederkerig voornaamwoord
wgv
onbepaald voornaamwoord
ovn
betrekkelijk voornaamwoord
btv (3 vwo H4.8))

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Lidwoorden (lw)
Bepaald: de, het
Onbepaald: een

Alleen als het voor een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord staat.

Het mooie meisje, een heel moeilijke toets.

Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (zn)
Mens, dier, plant, ding, gevoel en namen (HOOFDLETTER!)
Je kan er een lidwoord of een bijvoeglijk naamwoord voor zetten.

Het mooie meisje, een heel moeilijke toets.

Slide 7 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Het mooie meisje, een heel moeilijke toets.

Slide 8 - Tekstslide

Voorzetsel (vz)
Geeft een positie aan. 
Truc: kan je voor 'de kast' of 'het feest' zetten.
  • Tijdens, onder, boven, achter, volgens

Slide 9 - Tekstslide

Bijwoord (bw)
Zegt iets over:
  • een ww: ik loop hard
  • een bw: ik loop ontzettend hard
  • een bn: de super knappe jongen
  • een plaats/tijd: daar moet je morgen naartoe gaan

Tip: blijft vaak over (net zoals de bwb).

Slide 10 - Tekstslide

Voegwoord (ns/os.vgw)
Koppelt twee zinnen aan elkaar.
Nevenschikkend voegwoord: twee dezelfde soorten zinnen  (hoofd-hoofd)
  • Ik pak morgen de bus, want ik wil niet natregenen.
  • Ik heb er veel zin in, maar ik hoop dat we niet hoeven te hoelahoepen.

Onderschikkend voegwoord: twee verschillende soorten zinnen (hoofd-bij)
  • De meester zegt dat hij altijd snel nakijkt.
  • Als alle leerlingen stil zijn, krijgen ze een snoepje.

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoorden (zww/kww/hww)
  • zww = belangrijkste ww in de zin
  • kww = vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen
  • hww = helpt met het maken van het gezegde. Is er alleen als er meerdere ww's in de zin staan

Slide 12 - Tekstslide

Persoonlijk vnw (psv)
Geeft een persoon aan.

Slide 13 - Tekstslide

Bezittelijk vnw (bzv)
Geeft bezit aan.

Slide 14 - Tekstslide

Aanwijzend vnw (av)
Wijst iets aan.

Leer uit je hoofd:
  • Deze, die, dit, dat, zulke, zo'n, dergelijke

Dergelijke vragen beantwoord ik niet!

Slide 15 - Tekstslide

Wederkerend vnw (wkn)
Verwijst terug naar het onderwerp (weder=terug)
Alleen als het een verplicht wederkerend werkwoord is.

Hij schaamt zich = wed.vnw
Hij scheert zich/zijn schapen. = pers.vnw
Hij: persoonlijk vnw.
zich: wed. vnw
zijn: bez. vnw

Slide 16 - Tekstslide

Wederkerig vnw (wgv)
Verwijst terug naar een groep (weder=terug)

Leer uit je hoofd:
  • elkaar, elkander
  • mekaar, mekander

Slide 17 - Tekstslide

Vragend vnw (vrv)
Stelt een vraag.

Leer uit je hoofd:
  • Wie, wat, welke, wat voor een

Welke opdrachten mag ik van je overschrijven?

Slide 18 - Tekstslide

Onbepaald vnw (ovn)
Gebruikt om iets niet-concreet aan te duiden.

Leer uit je hoofd: 
  • iets, niets, alles, iedereen, iemand, niemand, andere(n), elk(e), ieder(e)

Zij kent helemaal niemand.

Slide 19 - Tekstslide

Hoofdtelwoord (htw)
Geeft een hoeveelheid aan.

Bepaald: duidelijke hoeveelheid
  • één, beide, achttien, vierhonderd, achtenzestigduizend
Onbepaald: onduidelijke hoeveelheid
  • enkele, veel, weinig, minst, verschillende

Slide 20 - Tekstslide

Rangtelwoord (rtw)
Geeft een positie aan.

Bepaald: duidelijke positie
  • eerste, vierde, duizendste
Onbepaald: onduidelijke positie
  • laatste,  middelste, hoeveelste, zoveelste

Slide 21 - Tekstslide

Tussenwerpsel (tw)
Een uitroep.

, ruim je troep eens op!
Oeps, ik heb mijn huiswerk niet gemaakt.
'Kukelekuu,' kraaide de haan in de vroege morgen.

Slide 22 - Tekstslide

Enkele oefeningen 

Slide 23 - Tekstslide


A
psv
B
bzv
C
bw
D
vz

Slide 24 - Quizvraag


A
hww
B
kww
C
zww
D
bn

Slide 25 - Quizvraag


A
bn
B
bw
C
vz
D
lw

Slide 26 - Quizvraag


A
bn
B
bw
C
vz
D
blw

Slide 27 - Quizvraag


A
bn
B
bw
C
vz
D
lw

Slide 28 - Quizvraag


A
bn
B
zn
C
vz
D
lw

Slide 29 - Quizvraag


A
bn
B
zn
C
bzv
D
psv

Slide 30 - Quizvraag


A
hww
B
kww
C
zww
D
bw

Slide 31 - Quizvraag


A
ovn
B
vz
C
bn
D
bw

Slide 32 - Quizvraag


A
ns.vgw
B
os.vgw
C
onbep.vnw
D
bw

Slide 33 - Quizvraag


A
bn
B
bw
C
zn
D
htw

Slide 34 - Quizvraag


A
bn
B
bw
C
zn
D
htw

Slide 35 - Quizvraag


A
av
B
bn
C
bw
D
lw

Slide 36 - Quizvraag


A
hww
B
kww
C
zww
D
psv

Slide 37 - Quizvraag


A
hww
B
kww
C
zww
D
psv

Slide 38 - Quizvraag


A
hww
B
kww
C
zww
D
psv

Slide 39 - Quizvraag


A
bn
B
htw
C
rtw
D
bw

Slide 40 - Quizvraag


A
bw
B
wkn
C
psv
D
wgv

Slide 41 - Quizvraag

Maak de opdrachten van Talent digitaal.
H1.8 opdracht 8, 10, 12 a en b (alleen htw en rtw dus niet bepaald en onbepaald), 15, 4, 5, 6



Als je tijd over hebt, kunnen je oefenen op Cambiumned. De link staat op de volgende slide.



Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Link