2hv H4 grammaire herh.

Bienvenue / welkom 
In deze lesson oefen je de stof van (gemaakte) oefeningen H4:  
- regelmatige ww op ER/IR 
- onregelmatige ww avoir, vouloir en pouvoir 
- zinnen maken / vragend maken
- vervangen lijdend voorwerp in een zin 
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bienvenue / welkom 
In deze lesson oefen je de stof van (gemaakte) oefeningen H4:  
- regelmatige ww op ER/IR 
- onregelmatige ww avoir, vouloir en pouvoir 
- zinnen maken / vragend maken
- vervangen lijdend voorwerp in een zin 

Slide 1 - Tekstslide

Regelmatig ww op ER 
1. Stam = ww - ER 
2. Présent: voeg uitgangen toe: e-es-e-ons-ez-ent
    Voorbeeld: marcher> je marche (ik loop) 
3. Passé composé: juiste vorm avoir +stam+é als volt.deelwoord
    Voorbeeld: marcher > j'ai marché (ik heb gelopen)

Slide 2 - Tekstslide

WW -er présent :
Welke vorm is juist?
A
il travailles
B
elle habitent
C
tu aimes
D
nous regardez

Slide 3 - Quizvraag

WW -er présent :
Welke vorm is juist?
A
je marchis
B
je regardis
C
tu marche
D
tu regardes

Slide 4 - Quizvraag

Regelmatig ww op IR 
1. Stam = ww - IR 
2. Présent: voeg uitgangen toe: is-is-it-issons-issez-issent
    Voorbeeld: finir > je finis (ik eindig) 
3. Passé composé: juiste vorm avoir + stam+i als volt.deelwoord
    Voorbeeld: finir > j'ai fini (ik heb geëindigd)

Slide 5 - Tekstslide

WW -ir présent :
Welke vorm is juist?
A
il choisit
B
nous choisissent
C
vous choisit
D
ils choississez

Slide 6 - Quizvraag

Est-ce qu'il va bien?
Va-t-il bien?
Il va bien?
1. Phrase + ?
2. Est-ce que + phrase + ?
3. Inversie - omkering + ?

Slide 7 - Sleepvraag

De woorden de vraagzin staan door elkaar.
Zet ze in de goede volgorde.
Où- ils - est-ce qu' - sont

Slide 8 - Open vraag

WW -ir présent :
Welke vorm is juist?
A
je finis
B
je choisit
C
tu finissons
D
tu choisissez

Slide 9 - Quizvraag

Tegenwoordige tijd (présent)
Hoe vertaal je "wij kiezen" ?
A
nous choisirons
B
nous choisissons
C
nous avons choisi
D
nous choisissions

Slide 10 - Quizvraag

Passé composé (voltooide tijd)
Hoe vertaal je "ik heb ingevuld" ?
A
je remplire
B
je remplissais
C
j'ai remplé
D
j'ai rempli

Slide 11 - Quizvraag

Passé composé (voltooide tijd)
Hoe vertaal je "zij hebben gekozen" ?
A
ils choisissent
B
ils choisissaient
C
ils ont choisi
D
ils ont choisé

Slide 12 - Quizvraag

Onregelmatig ww AVOIR  
1. Betekent: hebben
2. Présent: j'ai, tu as, il-elle-on a, nous avons, vous avez,
     ils-elles ont 
3. Passé composé: juiste vorm avoir + EU als voltooid deelwoord
    Voorbeeld: j'ai eu = ik heb gehad 

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf juiste vormen van ww hebben
in het Frans in de présent (tt)

Slide 14 - Woordweb

Schrijf juiste vormen van ww hebben
in het Frans in de passé composé (vtt)

Slide 15 - Woordweb

Onregelmatig ww pouvoir
1. Betekent: kunnen/mogen
2. Présent: je peux, tu peux, il-elle-on peut, nous pouvons, 
     vous pouvez, ils-elles peuvent
3. Passé composé: juiste vorm avoir + voulu als volt.deelwoord
    Voorbeeld: j'ai pu = ik heb gekund / gemogen

Slide 16 - Tekstslide

Schrijf juiste vormen van ww kunnen/mogen
in het Frans in de présent (tt)

Slide 17 - Woordweb

Schrijf juiste vormen van ww kunnen/mogen in het Frans
in de passé composé (vtt)

Slide 18 - Woordweb

Onregelmatig ww vouloir
1. Betekent: willen
2. Présent: je veux, tu veux, il-elle-on veut, nous voulons, 
     vous voulez, ils-elles veulent
3. Passé composé: juiste vorm avoir + voulu als volt.deelwoord
    Voorbeeld: j'ai voulu = ik heb gewild 

Slide 19 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd (présent)
Hoe vertaal je "wij willen" ?
A
nous veut
B
nous voulons
C
nous voulez
D
nous veulent

Slide 20 - Quizvraag

Voltooide tijd (passé composé)
Hoe vertaal je "u heeft gewild" ?
A
vous êtes voulé
B
vous avez voulé
C
vous avez voulé
D
vous avez voulu

Slide 21 - Quizvraag

Woordvolgorde / vraagzinnen
1. OW - WW (bij elkaar!) - rest 
2. Ontkenning om PV = 1e ww in de zin > Je n'ai pas une pomme.
3. LV kun je vervangen > Je ne l'ai pas 
4. Vraagzin: vraagwoord + est-ce que + rest zin (altijd goed)

Slide 22 - Tekstslide

waar
hoe
hoeveel
wanneer
wie
wat
combien
qu'est-ce que
qui
quand
comment

Slide 23 - Sleepvraag

Welke vraagzin is niet juist?
A
Tu vas où?
B
Est-ce que tu vas où?
C
Où est-ce que tu vas?
D
Où vas-tu?

Slide 24 - Quizvraag

Vervangen LV in de zin 
1. Zoek LV (wie /wat + OW + PV) . 
    Ik eet een appel. Wie/wat eet ik? Een appel = LV
2. Vervang LV door le, la of les (LV gaat UIT DE ZIN)
3. Zet le, la of les vóór hele ww. Is dit er niet? Dan voor PV (1e ww)
4. Check: le of la nog  veranderen in l' vanwege klinkerbotsing?

Slide 25 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp (LV) ?
Elle a rencontré le chanteur français.
(Zij heeft de Franse zanger ontmoet.)
A
elle
B
le chanteur
C
a rencontré
D
le chanteur français

Slide 26 - Quizvraag

Maak nu de goede zin (vervang LV)
"Zij heeft HEM ontmoet".
A
Elle le a rencontré
B
Elle a le rencontré
C
Elle l'a rencontré
D
Elle a renontré le

Slide 27 - Quizvraag

Maak de goede zin (vervang LV)
"Zij gaat HEM ontmoeten".
A
Elle va le rencontrer
B
Elle va rencontrer le
C
Elle le rencontrer va
D
Elle le va rencontrer

Slide 28 - Quizvraag

Afronden
Maak je huiswerk voor morgen:  H3 oefentoets (digitaal)  
en dat voor woensdag: H3 ex. 37-38-39-40  

Kijk zonodig nog even goed terug in je boek 
als je de oefentoets maakt. Dat is ook leren :-)





Slide 29 - Tekstslide