In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
B4 De celkern
Slide 1 - Tekstslide
In de herhaling
Wat weet je nog van 2.1 t/m 2.4?
Slide 2 - Tekstslide
Welke cellen hebben bladgroenkorrels?
A
Dierlijke cellen
B
Dierlijke en plantaardige cellen
C
Plantaardige cellen
D
Schimmel cellen
Slide 3 - Quizvraag
Welke cellen hebben een celwand?
A
Dierlijke cellen
B
Planten cellen
Slide 4 - Quizvraag
Cellen van mensen horen bij.......
A
Plantaardige cellen
B
Dierlijke cellen
C
Menselijke cellen
Slide 5 - Quizvraag
Wat is waar?
A
Organen bestaan uit cellen
B
Cellen zijn groot
C
Cellen zijn organen
D
De longen zijn cellen
Slide 6 - Quizvraag
Een celkern vind je:
A
Zowel in dierlijke als in plantaardige cellen
B
Alleen in plantaardige cellen
C
Alleen in dierlijke cellen
Slide 7 - Quizvraag
De organisatieniveau's van klein naar groot:
A
Cellen, weefsels, organen, orgaanstelsels
B
Orgaanstelsels, organen, weefsels, cellen
C
Weefsels, cellen, organen, orgaanstelsels
D
Cellen, weefsels, organen, orgaanstelsels
Slide 8 - Quizvraag
Welk onderdeel van de torso wordt aangegeven met nummer 7
A
Long
B
Dunne darm
C
Maag
D
Milt
Slide 9 - Quizvraag
Hoe heet het orgaan dat borst-buikholte scheidt?
A
Organenstelsel
B
Slokdarm
C
Torso
D
Middenrif
Slide 10 - Quizvraag
Kijk goed naar de torso. Wat wordt er bij 12 aangegeven?
A
De maag
B
De longen
C
Dunne darm
D
De dikke darm
Slide 11 - Quizvraag
Wat zijn organen
A
Delen van het lichaam met een bepaalde taak
B
Mensen en dieren
C
Een onderdeel van je oor
D
Een torso
Slide 12 - Quizvraag
Leerdoelen
Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen.
Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven.
Opdracht: Maak van deze leerdoelen drie leervragen. Eén over chromosomen, één over de bouw van DNA en één over de functie van DNA. Noteer deze in je aantekeningen schrift.
Slide 13 - Tekstslide
Chromosomen andere soorten
Slide 14 - Tekstslide
Erfelijke eigenschappen
Voordat je het stukje over erfelijke eigenschappen leest, beantwoord je eerst de volgende vraag:
Wat zijn erfelijke eigenschappen?
Lees nu de tekst uit je lesboek. Noteer de belangrijkste zinnen. Klopte je antwoord? Zo niet, verbeter je antwoord dan.
Slide 15 - Tekstslide
De bouw van DNA
Lees nu het stukje over de bouw van DNA uit je lesboek. Noteer de belangrijkste zinnen.
Chromosomen bestaan voor een groot gedeelte uit DNA.
Geef antwoord op de volgende vraag:
Hoe noem je de twee stukjes waaruit een trede van de wenteltrap van DNA is gemaakt?
Slide 16 - Tekstslide
Celkern
DNA in celkern, code bestaat uit vier letters (A, T, C, G)
Een DNA streng rolt zich op en vormt een chromosoom, 46 chromosomen in elke celkern van onze lichaamscellen
Stukken DNA coderen voor een erfelijke eigenschap, dit wordt een gen genoemd
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
De functie van DNA
Schrijf in je aantekeningen schrift, in je eigen woorden, wat de functie van DNA is.
Slide 19 - Tekstslide
Waar bestaan chromosomen uit?
A
Celplasma
B
DNA
Slide 20 - Quizvraag
Hebben plantencellen ook DNA?
A
Ja
B
Nee
Slide 21 - Quizvraag
Welke volgorde van 'groot naar klein' klopt?
A
DNA--> gen --> chromosoom
B
Gen --> DNA --> chromosoom
C
Chromosoom --> gen
--> DNA
D
DNA --> gen -->
chromosoom
Slide 22 - Quizvraag
DNA bevat informatie voor erfelijke eigenschappen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 23 - Quizvraag
Uit welke stof bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Genen
C
Mutaties
D
Draden
Slide 24 - Quizvraag
Wat is juist?
A
1 celkern
2 genen
B
1 cel
2 chromosomen
C
3 DNA
4 gen
D
3 Chromosomen
4 DNA
Slide 25 - Quizvraag
Welke letter staat er in DNA altijd tegenover de T?
A
A
B
C
C
G
D
T
Slide 26 - Quizvraag
Elke cel in een menselijk lichaam bevat hetzelfde DNA.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 27 - Quizvraag
Evaluatie leerdoelen
Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen.
Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven.
Opdracht: Beantwoord de drie leervragen die je aan het begin hebt genoteerd. Noteer deze in je aantekeningen schrift.
Slide 28 - Tekstslide
Huiswerk
Maak de opdrachten bij Basisstof 5 over de Celkern