Examenvoorbereiding Arbeid en Productie

Examenvoorbereiding 
Arbeid en Productie
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Examenvoorbereiding 
Arbeid en Productie

Slide 1 - Tekstslide

Afzet & omzet 
Het aantal producten dat je verkocht hebt, is de afzet.

Het totaalbedrag dat je met de verkopen ontvangt, is de omzet.

Berekening omzet = afzet x verkoopprijs

Slide 2 - Tekstslide

Brutowinst
Het verschil tussen verkoopopbrengst (omzet) en inkoopwaarde noem je brutowinst.

Berekening:
( Omzet - Inkoopwaarde )

Slide 3 - Tekstslide

Brutowinst en nettowinst samen
Omzet
Inkoopwaarde     -
Brutowinst
Bedrijfskosten    -                     
Nettowinst

Slide 4 - Tekstslide

Nettowinst
Nettowinst = Omzet – Inkoopwaarde - Bedrijfskosten
Brutowinst - Bedrijfskosten

of

Omzet - inkoopwaarde - bedrijfskosten


Slide 5 - Tekstslide

Bedrijfskosten

Slide 6 - Tekstslide

Ik verkoop 350 frikandelbroodjes voor 1,95 euro.
De inkoopwaarde per broodje is 1,10 euro.
De bedrijfskosten zijn 50 euro.
Bereken de netto winst.

Slide 7 - Open vraag

Van inkoopprijs naar consumentenprijs

Inkoopprijs                                      €                      

brutowinstmarge                         €                  +

verkoopprijs excl. btw                €

btw                                                      €                  +

consumentenprijs                       €         

(= verkoopprijs incl. btw)

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld
Voorbeeld

Inkoopprijs                                                      € 4,50
Brutowinstopslag                                           € 1,80 +
= verkoopprijs excl. btw (100%)                    € 6,30
btw (21%)                                                        € 1,32    +
= verkoopprijs incl. btw (121%)                     € 7,62

Slide 9 - Tekstslide

Een detaillist levert een product met een inkoopprijs van €7,50. De btw is 9% en de winstopslag is 25% van de inkoopprijs.
Wat is de verkoopprijs incl. btw?

Slide 10 - Open vraag

kostprijs berekenen 
( Vaste kosten   + variabele kosten )
aantal producten 
 

Slide 11 - Tekstslide

Kosten
Vaste kosten 
Constante kosten / Altijd / Periodiek
Variabele kosten 
Beweegt mee met aantal verkochte stuks (afzet)

Slide 12 - Tekstslide

Variabele kosten
Vaste kosten
Verzendkosten via Post NL
Huur van een kantoorpand
Salaris van het personeel
Inpakmateriaal

Slide 13 - Sleepvraag

In een fabriek worden 11.500 producten in een jaar gemaakt. De loonkosten zijn € 540.000 en de overige kosten zijn € 380.000. Bereken de kostprijs. Laat je berekening zien.

Slide 14 - Open vraag

Afschrijvingen
- Alles wat je gebruikt, verslijt op ten duur.
- Afschrijving op gebouwen, auto's, inventaris en computers
- Jaarlijkse vermindering van de waarde is afschrijving

Afschrijving = (vervangingswaarde - restwaarde)
                              gebruiksduur in jaren

Slide 15 - Tekstslide

Afschrijving berekenen






Hoe bereken je de afschijving per maand?

Slide 16 - Tekstslide

Jos heeft een tractor van € 59.000 gekocht, die hij zes jaar gaat gebruiken. Hij krijgt er dan nog
€ 7.500 voor terug. Wat is de jaarlijkse afschrijving?
(ook berekening)

Slide 17 - Open vraag

Zwart-, wit- en grijswerk
Wit:
  • Je werkt ergens en je betaalt belasting
Zwart (zwarte circuit):
  •  Bij de overheid niet bekend
  • Je betaalt geen belasting en sociale premies
Grijs (grijze circuit):
  • Onbetaalde productie --> vrijwilligerswerk

Slide 18 - Tekstslide

Productiefactoren
Middelen die je nodig hebt om te kunnen produceren
er zijn in totaal 4 productiefactoren:
Kapitaal--> machines en gebouwen.
Arbeid--> werknemers
Natuur-->alles wat zonder bewerking uit de natuur komt
Ondernemerschap-->de ondernemer combineert
de productiefactoren.

Slide 19 - Tekstslide

Collectieve sector:
Alle bedrijven die voor de overheid werken. Levert goederen en diensten waar iedereen gebruik van kan maken.
Particuliere sector:
Bedrijven die goederen en diensten willen verkopen om winst te maken.

Slide 20 - Tekstslide

Productiesectoren
Primaire sector - Landbouwsector
Secundaire sector - Industriesector
Tertiaire sector - Commerciële dienstverlening
Quartaire sector - Niet commerciële dienstverlening

Slide 21 - Tekstslide

Welke productiefactor?
Berry Boon  is eigenaar van een foodtruck. Samen met twee medewerkers verzocht hij de broodjes bij de lunch. Om de foodtruck te kopen heeft Berry € 60.000,- bij een bank geleend. De twee medewerkers verdienen € 20.000,- per jaar. Berry haalt per jaar € 15.000,- uit zijn bedrijf.
Welke productiefactor hoort bij het bedrag van € 60.000,-?
Welke productiefactor hoort bij het bedrag van € 20.000,-?
Welke productiefactor hoort bij het bedrag dat Berry uit zijn bedrijf haalt?
Welke productiefactor zijn de broodjes?
Kapitaal
Arbeid
Ondernemerschap
Natuur

Slide 22 - Sleepvraag

Tertiaire sector
Quartaire sector
Primaire sector
Secundaire sector

Slide 23 - Sleepvraag

Arbeidsproductiviteit
Arbeidsproductiviteit is de productie per werknemer in een bepaalde tijd.

Bedrijven willen het liefst een zo hoog mogelijke arbeidsproductiviteit.

Hoe hoger de arbeidsproductiviteit, hoe lager werkgelegenheid

Slide 24 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
Wat een persoon kan produceren in een bepaalde tijd

Formule voor arbeidsproductiviteit


Productie : gewerkte tijd = arbeidsproductiviteit
Productie : aantal werknemers = arbeidsproductiviteit

    

Slide 25 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit berekenen



Arbeidsproductiviteit per periode = 

Voorbeeld:
Een kledingfabriek produceert 120.000 t-shirts per week.
Er zijn 16 werknemers die allemaal 5 dagen per week werken.
Bereken de arbeidsproductiviteit per persoon per dag.





120.000 : 16 werknemers = 7500 per week
7500 : 5 = 1500 per dag

Slide 26 - Tekstslide

Een scharenfabriek produceert 3.000 scharen per maand. Er zijn 25 werknemers in dienst. Bereken de arbeidsproductiviteit per maand. (Vergeet de berekening niet op te schrijven)

Slide 27 - Open vraag

Verhogen arbeidsproductiviteit
  • Gebruik maken van machines, computers etc
  • Scholing
  • Specialisatie (arbeidsverdeling)
  • Betere arbeidsomstandigheden

Slide 28 - Tekstslide

Productiecapaciteit
Productiecapaciteit


  • onderbezetting 
  • -> er wordt minder geproduceert, dan er maximaal geproduceert kan worden
  • overbezetting 
  • -> er is productiecapaciteit te kort om aan de vraag te kunnen voorzien

Slide 29 - Tekstslide

Arbeidsverdeling in een bedrijf
Leidinggevenden
Uitvoerenden

Hoe groter een bedrijf hoe meer arbeidsverdeling

Slide 30 - Tekstslide

Van een ruime naar een krappe arbeidsmarkt.
Ruime arbeidsmarkt
  • Aanbod van arbeid is groter dan de vraag. 

Krappe arbeidsmarkt
  • Vraag naar arbeid is groter dan het aanbod. 

Slide 31 - Tekstslide

Arbeidsmarkt
Aanbod van arbeid: werkzame beroepsbevolking/ werkzoekende beroepsbevolking.
Vraag naar arbeid: Werkgelegenheid 

Slide 32 - Tekstslide

Toename werkgelegenheid

Slide 33 - Tekstslide

De ___________________ naar arbeid en het aanbod van arbeid noem je samen de

___________________ . 

Je spreekt van een  ___________________ arbeidsmarkt als het ___________________ 

groter is dan de vraag naar arbeid. 

Is het aanbod van arbeid kleiner dan de vraag naar arbeid dan spreek je van een 

 ___________________  arbeidsmarkt.
Arbeidsmarkt
Krappe
Ruime
Aanbod
Vraag

Slide 34 - Sleepvraag

Soorten werkloosheid
- Conjuncturele werkloosheid 
- Structurele werkloosheid
- Seizoenswerkloosheid
- Regionale werkloosheid
- Frictie werkloosheid 
In between jobs

Slide 35 - Tekstslide

Conjunctuur
Laagconjunctuur:
De economische groei ligt beneden de trend.
- Er is minder vraag naar producten en diensten
- bezettingsgraad is laag
- Er wordt minder geproduceerd
- conjuncturele werkloosheid

Slide 36 - Tekstslide

Geregistreerde werkloosheid
Alle werkzoekenden die ingeschreven staan bij het UWV tellen mee in de geregistreerde werkloosheid. 

Zij krijgen als ze voldoen aan de voorwaarden, een uitkering.

Slide 37 - Tekstslide

Er zijn verschillende soorten werkloosheid. Kies de juiste omschrijving bij de juiste soort werkloosheid
Werkloosheid die ontstaat door blijvende veranderingen.
Werkloosheid als gevolg van dalende bestedingen
Werkloosheid die in een bepaald gebied hoger is
Werkloosheid vanwege de tijd die het kost om te solliciteren
Werkloosheid omdat er maar een deel van het jaar werk is
Werklozen die zich hebben ingeschreven bij het UWV
Werklozen die zich niet hebben ingeschreven bij het UWV
Structurele werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid
Regionale werkloosheid
Frictie werkloosheid
Seizoenswerkloosheid
Geregistreerde werkloosheid
Verborgen werkloosheid

Slide 38 - Sleepvraag

Gevolgen werkloosheid:
  • Je verliest een deel van je inkomen
  • Je mist contacten
  • Onzekerheid / nutteloosheid
  • Bij hoge werkloosheid sociale onrust
  • Kost overheid veel geld: minder belastingen en sociale premies, meer uitkeringen

Slide 39 - Tekstslide

werkloosheid bestrijden
  Werkloosheid bestrijden (vlg dia)
  • arbeidstijdverkorting
  • Omscholing en bijscholing 
  • loonmatiging
  • goede kinderopvang

Slide 40 - Tekstslide

Maatschappelijke baten: Voordelen voor de samenleving. Denk aan: mooie natuur.
 

Maatschappelijke kosten: Nadelen voor de samenleving. Denk aan: geluidsoverlast, luchtvervuiling en natuur wat verloren gaat door de bouw van wegen en huizen.

Maatschappelijke baten en kosten zijn moeilijk in geld uit te drukken.



- Maatschappelijke baten: Voordelen voor de samenleving. Denk aan: mooie natuur.

- Maatschappelijke kosten: Nadelen voor de samenleving. Denk aan: geluidsoverlast, luchtvervuiling en natuur wat verloren gaat door de bouw van wegen en huizen.

- Maatschappelijke baten en kosten zijn moeilijk in geld uit te drukken.


Slide 41 - Tekstslide