Zu/nach/in

 Grammatik "naar"
Auf Deutsch
zu, nach oder in
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

 Grammatik "naar"
Auf Deutsch
zu, nach oder in

Slide 1 - Tekstslide

zu, nach, in
- het Nederlandse woord 'naar' heeft in het Duits  meerdere betekenissen
--> namelijk --> 'zu', 'nach', 'in'

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer gebruik je welke?
'zu'  in de richting van (+3e nv)

--> bij personen 



--> bij richtingen met een lidwoord (3e naamval)


voorbeeld:
--> zu meiner Mutter, zu meinem Vater, zu meiner besten Freundin

--> zur (zu der) Schule fahren, zum (zu dem) Bahnhof

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruik je welke?
'nach'  
--> bij steden 

--> landen zonder lidwoord

--> bij (wind)richtingen 

--> vaste uitdrukking

voorbeeld:

--> nach Berlin, nach Utrecht

--> nach Deutschland, nach Belgien
--> nach links/ nach Norden

--> nach Hause kommen 
--> nach Hause gehen

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer gebruik je welke?
'in' naar binnen gaan (4e nv)
--> bij landen met een lidwoord 


--> bij vaste combinaties

voorbeeld:

--> in die Schweiz, in die Niederlande fahren

--> in die Schule gehen - ins Kino/Theater/Museum gehen

Slide 5 - Tekstslide

Üben
Jetzt üben wir mit ein paar Beispielen!!! Viel Erfolg!!!

Slide 6 - Tekstslide

Fahrt ihr in den Ferien ________ Berlin
A
zu
B
in
C
nach

Slide 7 - Quizvraag

Er geht jede Woche ______ Kino.
A
ins (in das)
B
nach dem
C
zu dem (zum)

Slide 8 - Quizvraag

Wir kommen gerne _______ der Party von Nele.
A
zu
B
in
C
nach

Slide 9 - Quizvraag

Bist du in den Ferien 
die Schweiz gefahren?
_______
in
nach
zu

Slide 10 - Sleepvraag

Ich bin 
meinem Freund Max gefahren.
_______
in
nach
zu

Slide 11 - Sleepvraag

Als meine Mutter mich 
Bahnhof gebracht  
ist sie 
links abgebogen.
_______
____
in 
nach 
zum

Slide 12 - Sleepvraag

Slide 13 - Tekstslide