Hoofdstuk 6.1 t/m 6.3 oefenvragen toets klas 1
1 / 20
Lesduur is: 40 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen Europa en de EU?
Slide 2 - Open vraag
EGKS stond voor...
A
...Europese Gemeenschap voor Koken en Soppen
B
...Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
C
...Europese Gemeenschap voor Koekjes en Soep
D
...Europese Gemeenschap voor Koper en Staal
Slide 3 - Quizvraag
Waarom werd de EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal) opgericht?
Slide 4 - Open vraag
Welke instelling doet wat?
timer
0:30
Europees Parlement
Europese Commissie
Raad van ministers
Groep eurocommissarissen (ministers) van de Europese Unie
Volksvertegenwoordiging (Tweede Kamer) van de Europese Unie
Groep ministers uit verschillende landen van de EU, die wetsvoorstellen moeten goedkeuren
Slide 5 - Sleepvraag
Wat zijn invoerrechten?
Slide 6 - Open vraag
Welk voorbeeld hoort bij de afspraken die in het Verdrag van Schengen zijn gemaakt?
A
Als je van Nederland naar Noorwegen reist, kun je overal met de euro betalen.
B
In het Verenigd Koninkrijk betaal je met Britse ponden, omdat dit geen Schengenland is.
C
Polen werken altijd illegaal in Nederland, omdat Polen geen Schengenland is.
D
Zwitserland is geen EU-land, toch kun je zonder pascontrole de grens passeren.
Slide 7 - Quizvraag
Welk land is geen lid van de EU?
A
Nederland
B
Polen
C
Zweden
D
Zwitserland
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een federale staat?
A
Een staat waarbij de regering alle beslissingen neemt over het hele land
B
Een staat die bestaat uit deelgebieden.
C
Een staat waar iedereen gelijke rechten heeft
D
Een staat met meerdere culturen
Slide 9 - Quizvraag
Welk land is een federale staat?
A
Duitsland
B
Frankrijk
Slide 10 - Quizvraag
Frankrijk wordt geregeerd vanuit...
A
...hoofdstad Parijs
B
...hoofdsteden deelstaten
C
...beide
D
...geen van beide
Slide 11 - Quizvraag
Frankrijk is dus...
A
...federaal geregeerd
B
...centraal geregeerd
Slide 12 - Quizvraag
De regionale identiteit voor Duitsers is nog steeds belangrijk omdat de deelstaten worden bestuurd vanuit de eigen hoofdstad.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Waardoor kan een bevolking groeien?
meerkeuze
meerkeuze
A
toename aantal geboorten
B
toename aantal immigranten
C
toename aantal emigranten
D
toename aantal sterftes
Slide 14 - Quizvraag
A
Duitsland kent een positieve bevolkingsgroei
B
Duitsland kent een negatieve bevolkingsgroei
Slide 15 - Quizvraag
Noem een beroep in uit de primaire sector
Slide 16 - Open vraag
Noem een beroep in uit de secundaire sector
Slide 17 - Open vraag
Noem een beroep in uit de tertiaire / diensten sector
Slide 18 - Open vraag
Leg uit: mechanisatie
Tekst
Slide 19 - Open vraag
Leg het verschil uit tussen zware en lichte industrie
