Woordenschat H1 - Vergelijking - HV2 NN6

timer
15:00
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen 

Vandaag...
- Herhalen woordenschat H1
- Nakijken opdrachten
- Opdrachten maken

Leerdoel:
- Vergelijkingen herkennen en begrijpen. 

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Beeldspraak
  • Wat is beeldspraak?
  • Heb je voorbeelden?
  • Waarom gebruik je beeldspraak?

Slide 5 - Tekstslide

Woordenschat H1 
vergelijkingen

Slide 6 - Tekstslide

Beeldspraak
Wanneer je iets zegt dat je niet letterlijk maar figuurlijk bedoelt, gebruik je beeldspraak.

Slide 7 - Tekstslide

Vergelijkingen Object en Beeld

In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: 
                         het object (o)               en             het beeld (b)
Joris en Erick (de objecten) lijken op elkaar als twee druppels water (beeld)

Het object is iets uit de werkelijkheid: iets dat dus echt is. 
Het beeld is iets waar het object op lijkt


Slide 8 - Tekstslide

Vergelijkingen - verbindingswoord

Joris en Erick (de objecten) lijken op elkaar als twee druppels water (beeld)


Er staat een verbindingswoord tussen object en beeld: als. 
Andere verbindingswoorden zijn: zo … als, lijkt wel, is net, een … van een …. 


Slide 9 - Tekstslide

Een paar voorbeelden:
Wat is het Object, het beeld en het verbindingswoord?

- Die man lijkt wel een beer!
- Zij lacht als een boer met kiespijn. 
- Harry ging er als een haas vandoor. 

Slide 10 - Tekstslide

Beeldspraak
Een vergelijking is een vorm van beeldspraak.  Je gebruikt het beeld om een mens, dier of ding te verduidelijken, om het meer kracht te geven.

Beeldspraak is altijd 
figuurlijk bedoeld.

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk check + nakijken
We gaan samen alles doornemen en kort bespreken

Slide 12 - Tekstslide

Checkvragen
  1. Wat is beeldspraak?
  2. Wat is het Object?
  3. Wat is het beeld?
  4. Noem twee verbindingswoorden:

Slide 13 - Tekstslide

Checkvragen
Wat is beeldspraak?
Figuurlijk taalgebruik. Gebruikt om extra kracht te geven.
Wat is het Object?
Iets uit de werkelijkheid.
Wat is het beeld?
Iets waar het object op lijkt.
Noem twee verbindingswoorden:
Bijvoorbeeld: als, lijkt wel, zo ... als, een... van, is net.

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk dinsdag 6 september
Leesboek mee


Slide 15 - Tekstslide

antwoorden opdracht 2
1 elkaar (bij een begroeting) drie keer kussen

1 Jan en alleman: alle aanwezigen      2 relatief: nogal; tamelijk
3 recente: nieuwe                                       4 norm: regel
5 introduceren: voorstellen                    6 nooit ofte nimmer: helemaal nooit
7 langdradige: langdurige en saaie    8 kwelling: grote last
9 onderhevig: gebonden                         10 standaard: norm; regel
11 gangbaar: gewoon                                 12 variaties: verschillen
13 demonstreren: duidelijk maken; laten zien           14 internationaal: op de hele wereld
15 non-verbaal: niet in woorden; in gebaren              16 lokale: plaatselijke

Slide 16 - Tekstslide

al. 1 (baal) balen als een stekker: meer dan genoeg hebben van; een hekel hebben aan
al. 1 buigen als een knipmes: zeer onderdanig doen
al. 2 zo oud als de weg naar Rome: heel erg oud
al. 3 zo eerlijk als goud: volkomen eerlijk
al. 3 zo doof als een kwartel: stokdoof
al. 3 Oom Gerard is net een spraakwaterval: hij is voortdurend aan het woord
al. 4 een hoofd als een boei: een vuurrood hoofd
al. 4 als haringen in een ton: heel dicht op elkaar
al. 5 zo brutaal als de beul: zeer brutaal; heel onbehouwen; bot
al. 6 zo klaar als een klontje: volkomen duidelijk

Slide 17 - Tekstslide

Maken opdracht 3

Slide 18 - Tekstslide

antwoorden opdracht 3
1 a een dijk (b) van een conditie (o)
b een draak (b) van een film (o)
c een kalf (b) van een hond (o)
d een kast (b) van een huis (o)
e een kwal (b) van een vent (o)
f een reus (b) van een kerel (o)
g een schat (b) van een meid (o)
h een wolk (b) van een baby (o)
2 eigen antwoord

Slide 19 - Tekstslide

antwoorden opdracht 4
1/2 a een rund                   b een zwerende vinger
c God in Frankrijk             d een schoorsteen
e de raven                           f een leeuw
g een paard                       h het graf

3 a bloeden als een rund: hevig bloeden
b kloppen als een zwerende vinger: helemaal juist zijn
c leven als God in Frankrijk: zorgeloos, gemakkelijk leven
d roken als een schoorsteen: heel veel roken
e stelen als de raven: alles wegnemen
f vechten als een leeuw: hevig vechten
g werken als een paard: heel hard werken
h zwijgen als het graf: volkomen zwijgen

Slide 20 - Tekstslide

antwoorden opdracht 5
2 (1) verveelt: niet weet wat je moet doen
(2) contact: verbinding
(3) e-mail: digitale brief
(4) klikt: goed samengaat
(5) overwegen: nadenken of je iets wel of niet wilt doen
(6) online: door verbinding met een netwerk
(7) websites: internetsites
(8) hobby: liefhebberij
(9) profielen: beschrijvingen van de eigenschappen
(10) corresponderen: brieven (of e-mails) uitwisselen
(11) ansichtkaarten: prentbriefkaarten
(12) leerzaam: zo dat je ervan kunt leren
(13) cultuur: beschaving; leefomgeving
(14) herinneringen: aandenkens
(15) iets onder de knie krijgen: leren; beheersen

Slide 21 - Tekstslide

De rest van de week
Schrijven artikel

Slide 22 - Tekstslide