In de natuurkunde wordt bij het meten van temperatuur vaak de kelvinschaal gebruikt. Deze temperatuurschaal lijkt veel op de schaal van Celsius. De graden zijn precies even groot. De kelvinschaal heeft alleen een ander nulpunt: niet het smeltpunt van water, zoals bij de schaal van Celsius, maar het absolute nulpunt. Een temperatuur van −273 °C komt dus overeen met 0 kelvin.